Nederlandsche dames en heeren: Novellen. Brink Jan ten

Читать онлайн.
Название Nederlandsche dames en heeren: Novellen
Автор произведения Brink Jan ten
Жанр Зарубежная классика
Серия
Издательство Зарубежная классика
Год выпуска 0
isbn



Скачать книгу

Is meneer Quastman, de dansmeester, die het bal zal dirigeeren. Wat kan mij een bal schelen! De jongelui zijn allemaal lomp genoeg, om me te laten zitten, en m'n familie laat me aan m'n lot over. Neen! als Caspar me ooit weer inviteert, bedank ik – 't is van avond voor 't laatst geweest!”

      „Zoudt u zoo goed willen zijn, meneer! achter de stoelen der dames eene plaats te zoeken!”

      Deze vraag werd tot Vechters door een der ordecommissarissen gericht, die hem diepbuigend op alle andere heeren wees, reeds geruimen tijd achter de dames in gelid geschaard. Daar de jonge kunstenaar steeds meer en meer begon te verlangen, om het gesprek met Anna Geertruida af te breken, boog hij zich even voor de vergramde oude vrijster, en haastte hij zich eene toevlucht achter de dameszetels te vinden. Dezelfde commissaris van orde, mijnheer Proost, een doodsbleek jonkman, met blauwe cirkelbogen onder de oogleden, naderde hem daarop andermaal, en bracht hem een net gebonden boekske, koperrood van omslag en verguld op snee. 't Was de verzameling van feestliederen, door de leden der Rederijkerkamer: Sic itur ad astra voor deze gelegenheid expresselijk vervaardigd. De heer Vechters werd beleefdelijk uitgenoodigd, om, zoo spoedig de plechtstatige optocht van den koperen Bruidegom en Bruid zich mocht vertoonen, het eerste lied uit den bundel te willen aanheffen op, de wijze van: Marlborough s'en va-t-en guerre.

III

      Het gewichtig oogenblik was nabij. Jasper Jodocus vloog de zalen in en uit, sprak even met den heer Quastman en zijn muzikaal gevolg, en verdween. Tegelijkertijd scheen er eene paniek onder de ordecommissarissen gekomen, die allen vol bedrijvigheid de deur uitsnelden. De heer Quastman streek de hand door de valsche zwarte krullen van zijne zwierige pruik, trok de groote geborduurde slippen van zijne witte gala-das zoo wijd mogelijk uiteen, en poogde practisch te staven, wat treffelijke theoriën van sierlijke houdingen er in zijn dansmeestersbrein verscholen waren. Op eens geeft hij een teeken aan zijn orkest:

      „Nummer 1 – Malbroek – heeren! As-je-blieft!” – En koddig heft de strijkmuziek de eentonige wijze aan, weldra door het algemeen gezang der gasten gesteund.

      Bij den ingang van het salon verscheen de plechtstatige optocht. Juist zooals Jasper Jodocus het aan Mlle de Tourzel had voorspeld. Met een kalm, deftig gelaat opende hij zelf den trein. Twee meisjes, de dochtertjes van Caspar, allerliefst in 't wit – jammer alleen, dat de gele halzen en armen er wat onaangenaam tegen afstaken – volgden. De feestvierende gastheer en gastvrouw traden als een sprekend contrast langzaam naast elkander voort. Caspar met gebukten hoofde, bot glimlachend, op het tapijt starend – mevrouw Van der Comme in eene wolk van lichtgroene linten en een luid ruischende, splinternieuwe, lichtgroene, zijden feestjapon, ieder vroolijk en druk een welkomstgroet toewerpend. De jongeheer Jasper loopt lomp en onverschillig achter zijne ouders. Hij dompelt de handen diep in de zakken van zijn witten broek en kijkt ieder zeer vrijpostig en minachtend aan. De zes commissarissen sluiten den trein.

      De vijf coupletten van den eersten feestzang zijn afgezongen. De koperen Bruidegom en Bruid zitten op de blauwe sofa, naast geraniums en camelia's. Alle gasten houden het oog op hen gevestigd. Jasper Jodocus neemt zijn neefje Jasper Jun, bij de hand, en plaatst hem voor de canapé.

      „Houd je goed, manneke!” – fluistert hij zachtjes aan 't oor van den kwajongen – „morgen krijg je een gouden Willem van oom Jasper, hoor!”

      De elfjarige knaap onttrekt zijn arm met drift aan oom Jasper's vingeren, steekt zijne handen weer in den zak en schopt met zijne nieuwe verlakte laarsjes naar de franjes van het karpetje voor de sofa. Eensklaps ziet hij op, en gewaarwordend, dat ieder hem aanstaart, richt hij zich met eene korte beweging van ongeduld in eene gedwongen, stokstijve houding op, en vangt, luid en radsprekend dus aan:

      „Beminde ouders! Vergunt uw oudsten zoon, hij UEd. met dezen lang gewenschten dag mag feliciteeren en UEd. toewenschen UEd. nog lange jaren van den dag van UEd. huwelijksfeest moogt profiteeren, en alsdat UEd. nog veel vreugde en voorspoed van UEds. kinderen moogt beleven. Wilt mijne eenvoudige, kinderlijke taal excuseeren en denken het alleen op de intentie aankomt, waarvan UEd. ook een bewijs kan zien in het arrivement van zooveel geëerde en toegenegen gasten… van… zooveel… geëerde en… en…”

      Eensklaps ziet de redenaar om. Oom Jasper trekt hem aan de mouw en wil hem het vervolg der aanspraak toefluisteren. Daar trekt een vuurroode blos over 't aangezicht van den driesten knaap – hij aarzelt een oogenblik – eindelijk rukt hij zich los en schielijk de kamer uitloopend, schreeuwt hij:

      „Weet je wat, Oom Jasper! ik dank je voor je gouden Willem, en ik geef er de weerga van. Onthoud zelf je preken!”

      DERDE HOOFDSTUK

      Waarin het tweede deel der feestelijkheden door welwillende medewerking van den heer Quastman en zijn gevolg een begin neemt – waarin de gastheer zich zeer voorzichtig over Duitsche ridderkruizen en Duitsche schilders uitlaat – waarin een zeer gewichtig besluit genomen wordt door den opperceremoniemeester, en een zeer levendig gesprek gevoerd wordt door Mlle de Tourzel en Koenraad Vechters.

I

      Een zacht gemompel van verwondering en onderdrukten lachlust doorliep de rijen der gasten. Twee dames alleen glimlachten niet: de koperen Bruid, die vragend naar Jasper Jodocus opzag, en nog eene andere jongedame met fraaie blonde krullen, die gedurende de speech van Jasper Jun, toevallig eens had omgezien en eensklaps – toen ze Koenraad Vechters onder een drom van jongelui herkend had – de kleurschakeeringen van het tapijt met zooveel ijver begon te bestudeeren, dat ze verrast opzag bij de ontknooping van een tooneel, waarvan ze den samenhang niet gevolgd had.

      Jasper Jodocus had zich geen oogenblik verslagen getoond. Onmiddellijk had hij den heer Quastman een wenk gegeven, de twee kleine meisjes vóór de feestvierende ouders geplaatst en juist toen de brutale knaap uit het gezicht verdween, hieven de muzikanten aan: „Du bist der beste Bruder auch nicht!” Ditmaal speelde er een zeer ondeugende lach over het geestig gelaat van Mlle de Tourzel, die zich bij de meest verwijderde rij der dames had aangesloten en rustig den afloop van 't gezang harer leerlingen scheen af te wachten.

      De kleinen deden haar best. Het liedje, met al zijne laffe gemeenplaatsen en zouteloozen onzin, werd zonder haperen voorgedragen. Mevrouw Van der Comme zag den talentvollen ceremoniemeester met dankbaarheid aan, Caspar Janssen knoopte zijn rok tweemalen toe, en ontknoopte hem wederom tweemalen met angstige zijblikken. Daarna bleef hij met saamgevouwen handen rustig naar het slot van 't gezang wachten. Zoo spoedig de meisjes geëindigd hadden, trok hij beiden naar zich toe en verschool zijn kaal hoofd achter de kunstig gekapte kopjes zijner kinderen.

      „Wat moet er nu nog komen, Jet?” – vroeg hij zachtjes aan zijne oudste.

      „Het bal, Pa. Al de lichten zijn achter in de zaal al opgestoken. O, zoo mooi! En de juffrouw zegt, dat we met ons beiden wel eens mogen meewalsen!”

      „Goddank!” – zucht Caspar bij zich zelven – „dan ben ik ten minste vrij. Tot nog toe kan niemand zeggen, dat het niet hoogst fatsoenlijk is!”

      Er is intusschen beweging onder de gasten gekomen. Eene dichte groep vormt zich rondom de beide echtelingen, die haastig opstaan. Ieder schudt hun de hand en spreekt een paar onverstaanbare woorden, waarop mevrouw Van der Comme zeer luid antwoordt:

      „Dank u wel, meneer Van Menghelen! – Wel verplicht, juffrouw Zilverlink! – Dat willen we hopen, meneer Versuylen! Dank u, juffrouw Van Someren! – Zeer verplicht, mevrouw Berghuysen! Zeer verplicht, Agathe! Dank je, Anne! – Zeer lief, dat u gekomen is, meneer Vechters! Hartelijk dank, nicht! ik hoop dat je 't nog menigmaal moogt beleven!”

      En zoo vloeide het gestadig voort, totdat alle gasten den geijkten zegenwensch hadden uitgesproken. Luid gerucht en geruisch begint nu de deftige stilte van het begin af te breken. Men schaart zich in kleine afdeelingen bij elkaar – begroetingen en gesprekken volgen. Als meneer Proost 't heusch nimmer over zal vertellen, dan wil juffrouw Rotsenaer hem wel verzekeren, dat ze er eigenlijk plezier in had, toen de kleine Jasper zoo brutaal was. Meneer Proost zou het zeker wel bemerkt hebben, dat meneer Jasper van der Comme niet durft spreken – neen, dan was de vorige partij toch aardiger, toen meneer Proost zelf zoo'n geestige aanspraak tot opening van 't feest had gehouden. Meneer Proost had de heele zaak buitengewoon dwaas gevonden, en dacht, dat men kinderen buiten zoo iets laten moest. Wie zou zoo indiscreet