Название | Nederlandsche dames en heeren: Novellen |
---|---|
Автор произведения | Brink Jan ten |
Жанр | Зарубежная классика |
Серия | |
Издательство | Зарубежная классика |
Год выпуска | 0 |
isbn |
Vandaar, dat zijn huis beroemd was, om de talrijke feesten en maaltijden, welke hij onbekrompen en gaarne ontwierp, zoo dikwijls er zich maar de geringste aanleiding toe voordeed. Maar hij miste tact en smaak, om zijne gasten met waardigheid te ontvangen. Daar was een groot verschil tusschen de prachtige meubelen en den platburgerlijken gastheer, tusschen den fijnen wijn en den vormloozen, ploertigen toon van het onderhoud. Want Caspar was en bleef een parvenu, en wel een der zoodanigen, die gevatheid, en schranderheid te over hebben in de maatschappelijke betrekking, welke hen tot rijkdom verhief, maar geen zweempje beschaving of vernuft, om het gezellig leven met die tint van bevalligheid en sierlijkheid te kleuren, waarvan het geheim alleen door fijne en wel verzorgde ontwikkeling wordt verkregen.
Treed de stoep zijner weidsche woning op, en ga binnen, om er u van te overtuigen. Wat denkt ge van het salon en de aangrenzende vertrekken? Zeker, het is den bewoner volkomen gelukt u een juist denkbeeld omtrent zijne welgegoedheid in te boezemen. Al wat moderne weelde kostbaars en prachtigs kan aanbieden is er vereenigd, en hier en daar – ge merkt het met blijdschap op – zijn sporen van goeden smaak. Het kwistig gebruik van verguldsel en marmer wordt door den stillen zilvergrijzen toon van behang en gordijnen aangenaam getemperd. Gravures naar de meesterwerken der Nederlandsche schilderschool doen kleine, bonte knutselarijen van onbekende grootheden en eenige zeer belachlijk geschilderde familieportretten in 't niet verdwijnen. Er is strijd wederom bij die prachtige voorwerpen tusschen sierlijkheid en platheid – welk deel komt hiervan den eigenaar toe?
Enkel bij feestelijke gelegenheden zult ge hem, in eigen schatrijken persoon, ter dezer plaatse aantreffen. Anders sluit hij zich met zijne cijfers in een klein kantoortje op, dat zoo eenvoudig en gemakkelijk mogelijk is ingericht. Caspar Janssen is een veertiger van kloeken bouw, met een wat gebogen rug en een kaal hoofd. Zijn gelaat vertoont meest eene ernstige, peinzende uitdrukking of een onverschilligen, botten glimlach, die geen den minsten indruk maakt. Zijne grijze oogen liggen diep verborgen in de kassen, de benedenste helft van zijn gelaat is verweerd en verbruind als van een zeeman.
Zoo spoedig Caspar zijn salon binnentreedt, sluipt hij stil naar een hoek, verbergt zijne grove, knobbelige, roode handen onder zijne rokspanden of in zijne zakken, en staat of zit dan rustig, totdat een zijner gasten hem komt begroeten. Zonderling is de schuwheid, waarmee hij zijn eigen kostbaar tapijt betreedt, en voet voor voet zich beweegt, als vreesde hij te zullen uitglijden. Zonderling is de voorzichtigheid, waarmee hij op zijne eigene prachtige stoelen plaats neemt, en let er op, hij kiest nooit den een of ander der met blauw fluweel bekleede leunstoelen. Zoo spoedig er iemand binnenkomt, waarvan het slechts in de verte zou kunnen blijken, dat hij in betrekking stond met de voorname wereld zijner hoop, vermeerderen deze zonderlingheden tot belachelijk wordens toe, en geeft hij zich ongelooflijke moeite, om, terwijl hij zich zooveel mogelijk verschuilt, eene zeer deftige en gewichtige uitdrukking op zijn gelaat te voorschijn te roepen.
Mevrouw Van der Comme pleegt met vrij wat meer drukte in hare receptiezalen te verschijnen. Terwijl haar schroomvallige man zijn uiterste best doet, om zacht en zoetelijk te spreken, klinkt hare diepe altstem driftig en luid door het vertrek, zoodat niemand behoeft te vragen, waar ze zich bevindt. Zij is eene kleine, levendige dame met roodblond hair en nog fraaie blauwe oogen. De kleur van haar gelaat en handen is echter niet zoo zuiver blank, als men wellicht bij den eersten oogopslag mocht vermoeden. Voor wie in de geheimen van haar toilet was ingewijd, kon het niet verborgen blijven, dat ze er in hare binnenkamer des morgens onbehaaglijk geel placht uit te zien, en al wie smaak had, kon dikwerf eene neiging tot schaterlachen niet bedwingen, zoodra hij de reusachtige zeegroene linten van hare allerzonderlingste muts en de zwartfluweelen arabesken van haren steenrooden zijden japon had in 't oog gekregen.
Tot de familie Van der Comme behoorde nog een knaap van tien jaren en twee meisjes van acht en vijf. De knaap heette naar Oom Jasper, was even smakeloos, ruw en brutaal, maar ruim zoo lastig en ondeugend als deze. De beide meisjes waren zachte, gehoorzame kinderen, niet bevallig en aangenaam van uiterlijk, maar frisch en sterk, schoon grof van trekken en geel van wezen. De opvoeding van deze beiden was toevertrouwd aan Mlle de Tourzel, eene Zwitsersche van aanzienlijke geboorte, opmerkelijke schoonheid en uitstekende talenten, door familierampen verplicht in afhankelijken staat te leven. Indien er iets smaakvols te bewonderen was in het huis der Van der Commes, zoo mocht men zich overtuigd houden, dat zij er de oorzaak van was.
De „officiëele brief” van Jasper Jodocus lag op de schrijftafel van Koenraad Vechters, den onlangs uit Italië en Duitschland met een lintje teruggekeerden schilder. De inhoud was zoo stijf mogelijk. Mijnheer en mevrouw Caspar Janssen van der Comme wenschen hunne twaalf-en-een-halfjarige echtvereeniging met eene feestviering te herdenken, waartoe de heer Koenraad Vechters wordt uitgenoodigd. Er wordt gunstig antwoord verwacht met vijf letters van gelijkluidende Fransche woorden, enz. enz.
Vechters had gunstig geantwoord, en thans, nu de feestdag was aangebroken, vindt men hem diep mijmerend in 't kleine vertrekje, 't welk zijne goede moeder zijne „studeerkamer” pleegt te noemen. En wel niet volkomen onjuist, want Vechters wijdt zich met kloeken ijver aan veel ernstiger studie, dan menigeen zijner broeders in de kunst dit noodig zou achten, schoon hij hier toch het meest komt, om zich eenvoudiglijk een oogenblik te verpoozen van ingespannen arbeid op zijn atelier. Heden inzonderheid wilde zijn werk hem niet vlotten, zijne gedachten zwierven telkens af, zijn penseel maakte gedurig eene doellooze kennis met al de kleuren van zijn palet. Zuchtend had hij den ezel verlaten, en, toen hij zijn leescelletje binnentrad, plooide er zich dieper rimpel in zijn voorhoofd, sprak er feller smarte uit de saamgeknepen lippen, dan dat het vooruitzicht der koperen bruiloft des heeren Van der Comme er ooit de eenige oorzaak van zijn konde.
Toch kwelde en pijnigde hem de gedachte aan dat feest. Men zal een rasschen blik op zijn verleden moeten slaan, om die bekommering recht te doen. Koenraad Vechters was de oudste zoon van een braaf hoofdofficier. 't Was dezen wel gelukt door verdienste en beleid eene aardige verzameling ridderkruisen te winnen, maar, toen zijne wankelende gezondheid hem minder bruikbaar maakte voor den dienst, had men den in elk opzicht uitmuntenden krijgsman, nauwelijks vijftiger, op pensioen gesteld en zedelijk gedood. Toen hij een jaar later stierf, liet hij eene weduwe en vier kinderen achter, zonder eenige middelen van bestaan, dan een sober jaargeld, persoonlijk eigendom zijner echtgenoote. Koenraad was de oudste, en de eenige zoon. Majoor Vechters had hem lust voor den krijgsdienst pogen in te boezemen. 't Was volkomen mislukt. Lang worstelde de natuurlijke aanleg des zoons tegen den vasten wil des vaders. Eindelijk had Majoor Vechters toegegeven, Koenraad mocht schilderen zooveel hem gelustte: zelfs werd er voor zijn onderwijs en ontwikkeling groote zorg gedragen.
Toen zijn vader overleed, had Koenraad zijn achttiende jaar bereikt. Reeds was hij algemeen bekend door zijn duidelijk sprekenden aanleg, en werden sommige zijner stukken bijzonder geprezen. Thans kwam eene zware taak op zijne schouders rusten. Hij moest zijne moeder en drie zusters moediglijk steunen in den zwaren strijd des levens. Hij doorzag in een oogwenk den toestand zijner familie. Ridderlijk trad hij voorwaarts, en nam hij op zich het verweesde gezin bij te staan met al zijne kracht, met al zijn talent en al zijn tijd. Lessen geven in de muziek en teekenen werd zijne daaglijksche taak, en alleen steelsgewijze sloop hij naar zijn atelier, om er de kwalijk verdrongen, maar heimlijk gloeiende liefde voor zijne kunst eenige oogenblikken naar hartewensch te boeten.
In dit tijdperk bezocht hij van tijd tot tijd de schitterende feesten van Caspar Janssen. Hij werd er algemeen bemind om zekere onuitputtelijke, vroolijke luim, om de geestdrift, waarmee hij elks feestelijke stemming wist aan te vuren, om de onvermoeide welbespraaktheid, waarmee hij ieder wist te onderhouden, te boeien, te vermaken. Op zekeren avond bevond zich daar eene gast, eene blondine, half verborgen onder de schitterende, bont gedoste menigte – maar aanstonds opgemerkt door Vechters. Argeloos had de jonge kunstenaar haar bespied, argeloos haar gesproken en bewonderd, toen hij zich plotseling betrapte op heeterdaad van verliefdheid, als de fraaie wereld het noemt, van vurige vereering en geheele wijding des harten, als hij het bij zich zelven heette.
Pauline van Someren was de dochter van een zeer vermogend rentenier, die weleer op Java