Название | Nederlandsche dames en heeren: Novellen |
---|---|
Автор произведения | Brink Jan ten |
Жанр | Зарубежная классика |
Серия | |
Издательство | Зарубежная классика |
Год выпуска | 0 |
isbn |
Kloek en vastberaden meldde Vechters zich op eens bij den heer Van Someren aan. 't Zou der moeite waard geweest zijn, u bij het onderhoud tusschen den jongen, verliefden, openhartigen, talentvollen kunstenaar en den bejaarden, trotschen, koudbloedigen, zelfzuchtigen oud-gast tegenwoordig te doen zijn. Thans slechts dit. De heer Van Someren luisterde met een gezicht zonder uitdrukking naar het lange verhaal, dat Vechters zich verplicht waande den vader zijner Pauline omtrent zijne familie, zijne maatschappelijke betrekking en zijne vooruitzichten mee te deelen. Toen deze daarna zich van zijn zetel ophief, en grof glimlachend, zijne verwondering te kennen gaf over den moed, welken de jonge muziek- en teekenonderwijzer in zijne tegenwoordigheid had aan den dag gelegd – toen hij met een enkel brutaal woord en een enkel even brutaal gebaar den jonkman alle hoop op zijne goedkeuring en toestemming had ontzegd – toen hij eindelijk schouderophalend den verslagen en hoogblozenden kunstenaar geraden had, later wat beter na te denken, en hem zonder groet den rug had toegewend, toen kroop er een bittere wrok in Vechters' diep gekrenkt gemoed, en ving er een zware strijd aan tusschen de oprechte, reine liefde, die zijne ziel met jubel en zonnegloed had vervuld, en de pijnigende herinnering aan de onbeschofte beleediging, die hem tranen van verkropte spijt en woede had doen weenen.
Vechters had een fieren ridderlijken aard. Onverdiende krenking griefde hem bitter, maar allerbitterst viel het hem de laatdunkende minachting van zijn persoon, zijn stand, zijn talent te dragen. Van dit oogenblik af besloot hij Pauline van Someren nimmer weder te zien. Hij hield woord. Wel openbaarde zich het inwendig lijden door zichtbare teekenen in zijn uiterlijk, maar hij verdubbelde in vlijt en werkzaamheid, maar hij wijdde zich met koortsachtigen ijver aan zijne kunst, aan haar alleen – en de zorgende, liefderijke genegenheid zijner moeder meewerkende, kwam hij allengs tot kalmer stemming, tot berusting en weemoedige tevredenheid.
Eensklaps werd hij nu door het blijde bericht verrast, dat zijn jongste schilderwerk, zonder groote verwachting ter tentoonstelling gebracht, met de gouden rijksmedaille was bekroond. Dit feit hief den gedrukte werkelijk omhoog. Lang reeds had men zijne geestige teekening geprezen, maar nu men eene frissche, aantrekkelijke en geheel oorspronkelijke kleur hoe langer hoe meer als een hoogst opmerkelijk kenteeken van zijn talent moest waardeeren, nu vielen hem alle kunstrechters toe, en aarzelde de Jury niet den veelbelovenden jonkman het eermetaal aan te bieden. 't Was of hij thans voor goed zijne wijding tot kunstenaar ontvangen had, met dubbelen ijver keerde hij tot zijn atelier terug, en alras begon zijn penseel op betere wijze in de behoefte van zijne familie te voorzien, dan zijn moedig les geven ooit had kunnen doen.
Dagelijks blonk het talent van Vechters op schitterender wijze uit. Niemand twijfelde meer, hem als uitstekend schilder te huldigen, zijne kunstbroeders onderkenden in hem een machtigen mededinger, zijne beschermers en bewonderaars eene star van de eerste grootte. Weldra had men hem fondsen toegeschikt, tot het doen eener kunstreis naar Italië – en welk gebruik hij van deze heerlijke gelegenheid gemaakt had, kon het ordelint getuigen, hem door den smaakvollen Koning van Beieren gegeven. Bij zijne terugkomst was hij allerwege met open armen ontvangen, ieder had hem om strijd geprezen en gelukgewenscht. Meer en meer had hij nu met onbekrompenheid zich kunnen kwijten van zijne plichten als dankbaar zoon en liefhebbend broeder. Alles lachte hem aan in de toekomst, toen eensklaps de doodonschuldige uitnoodiging tot de koperen bruiloft des heeren Van der Comme hem het verleden op 't pijnlijkst herinnerd had. Want nog was de wonde niet geheeld, en dikwerf nog huiverde hij van weedom bij 't herdenken van dien eersten smaad en die eerste liefde. En nu, op den morgen van het feest, nu bedacht hij bij zich zelven wat er geschieden kon, zoo hij zijns ondanks zich plotseling geplaatst vond in de tegenwoordigheid van Pauline van Someren.
TWEEDE HOOFDSTUK
Waarin de ongelukken van den thesaurier der Rederijkerkamer: Sic itur ad astra een aanvang nemen – waarin eene zeer knappe gouvernante eene belangrijke rol begint te spelen – waarin verscheidene achtenswaardige Amsterdammers ten tooneele verschijnen, en alles overtroffen wordt door een zeer plechtstatigen optocht van de koperen Bruid en Bruigom en de zeer onverwachte koppigheid van den jongeheer Jasper Jun.
Er heerschte buitengewone drukte in al de rijk gemeubelde vertrekken van Caspar Janssen. De feestavond was gekomen. Alles zag er recht opwekkend en aanlokkend uit. Zoo spoedig we de breede vestibule binnentreden, vinden we links eene kamer tot berging van sjaals en hoeden, met een reusachtigen spiegel voor al wie nog een laatsten oogopslag aan 't misschien wat gekreukt feestkleed wil wijden. Deze kamer is het uitsluitend eigendom van drie luidbabbelende kornetjes, zoo prachtig gedost, of 't haar eigen feest ware, en zoo hoogrood van kleur, of ze reeds bloosden over de uitbundige, luidklinkende zegewenschen, haar heer en meester toegebracht.
Rechts treden we de receptiezalen binnen, welke we al vroeger in stilte hebben waargenomen. 't Is nog geen tijd, en niemand der gasten is gekomen. Twee rijen stoelen zijn zeer houterig op kleinen afstand van de wanden geplaatst. Aan 't eind der tweede kamer is eene sofa, met blauw fluweel bekleed, onder voorbedachten rade wat vooruitgeschoven en door prachtige bloemen omringd. Let even op die bloemen! Met welken smaak zijn ze gerangschikt, 't is of ze eene fraaie gedachte willen uitdrukken, die donkerroode camelia's, die vruchtdragende oranjeboomen, die veelkleurige geraniums, alle zoo zorgvuldig en geestig naast andere rijkbloeiende kasplanten geplaatst, dat ge uwe nieuwsgierigheid niet kunt onderdrukken, en telkens vraagt, wie ze zoo uitmuntend heeft saamgeschikt!
Het ruischen van een zijden kleed wekt u uit uwe mijmering. Het is Mlle de Tourzel, de Zwitsersche. Met een fijnen glimlach staart ze haar werk aan, en tegelijk schittert er kwalijk verholen spot uit de diepe, donkerbruine oogen, als ze de kamer overziet, en de twee rijen stoelen opmerkt. Er spreekt uit hare figuur zooveel ongezochte sierlijkheid en smaak, dat men onverwijld aan 't zonderling verschil denkt, 't welk de arme, betaalde gouvernante binnen weinige oogenblikken met de bont getooide, feestvierende parvenus-familie en de misschien nog bonter getooide gasten zal vormen.
Mlle de Tourzel nam reeds door hare verschijning ieder voor zich in. Haar oogopslag en uiterst bekoorlijke glimlach schenen bestemd om ieder hart stormenderhand te veroveren. Welk een eenvoud, welk eene gratie in de keuze van haar feestkleed. De laaguitgesneden, zwartzijden japon, de zwart kanten pelerine daarover hoog aan den hals met eene enkele diamanten speld vastgehecht, de witte camelia als eenig kapsel, alles zoo onopgesmukt en zoo welgekozen – waarborgden haar reeds vooraf den schoonsten triumf over hare omgeving, den triumf van den goeden smaak en den fijnbeschaafden geest.
„Zoo, heb je er die bloemen toch naar toe gesleept, juffrouw Tourzel! Laat ze nu maar staan! 't Is maar om de plaats, die ze innemen, vat je!”
De spreker was Jasper Jodocus van der Comme, makelaar enz. enz. Zie hem eene seconde aan, uit iederen trek van zijn gezicht, uit iedere bijzonderheid van zijn kostuum spreekt de hooglijk met zijne eigene heerlijkheid ingenomen ceremoniemeester. Hij heeft een reusachtigen strik uit zijne rotsharde witte das weten saam te knutselen van zoo groote symmetrie, dat hij het hoofd nauw durft te bewegen, uit vreeze iets te bederven. In zijn knoopsgat zwelt eene kokarde van vuurrood en wit satijn lint, aan den ketting van zijn uurwerk zijn eenige buitengewone fraaiigheden en medaillons aangebracht.
Mlle de Tourzel had schielijk opgezien, toen ze zijne stem vernam, en daarna den blik afgewend, en haar fijnen, kanten zakdoek even aan den mond gebracht.
„Ik weet niet, of je al op de hoogte van de zaken bent, juffrouw Tourzel!” – ging Jasper voort. – „Als al de gasten zitten, de dames namelijk, de heeren kunnen tusschen den muur en de stoelen der dames staan…”
„Permettez! Maar wie zal de gasten ontvangen?”
„O! dat komt van zelf in orde… u, bij voorbeeld, juffrouw!”
„De grâce, dat zou niet passend zijn! Me dunkt, een ceremoniemeester, zoo vindingrijk, zoo adroit, als u, meneer Van der Comme, moest zichzelven die taak hebben toegewezen!”
Jasper