Название | Eene schitterende «carrière» |
---|---|
Автор произведения | Brink Jan ten |
Жанр | Зарубежная классика |
Серия | |
Издательство | Зарубежная классика |
Год выпуска | 0 |
isbn | http://www.gutenberg.org/ebooks/33981 |
De heer De Milde had met veel omslag een knecht aangeklampt, en hem zeer uitvoerig in de ooren gefluisterd, wat de dames verlangden. Weldra prijkten glaasjes madera of advocaat voor het viertal, en drukker dan ooit wisselden de mededeelingen en de glimlachjes elkander af. Boven hunne hoofden zouden ze tusschen de takken en het vergulde groen den helderblauwen hemel hebben kunnen ontdekken, soms voor korte pooze verduisterd door sneeuwwitte wolkstapels, die als dreigende gevaarten den zonnegod schenen te bestormen, maar ijlings terugweken, zoodra deze de volle laag zijner straalbundels tegen hen uitgoot. Noch voor dit alles, noch voor het treffend contrast van het schitterend verlichte Bosch met het plotseling verduisterde Bosch hadden zij oogen. Zij zagen het niet, dat de takken, die zich over hunne hoofden welfden, in wier koele schaduw ze zich verkwikten, duizenden en millioenen bladeren als festoenen samensnoerden; zij zagen niet, hoe die dofgroene bladeren onder Helios tooverstaf doorschijnend werden, hoe ze droppelden, hoe ze fonkelden van saffieren en goud…
Ze zagen de menschen aan de tafeltjes zitten en de wandelaars door de voetpaden slenteren. Hunne eenige vreugde was iets bijzonders te weten over de personen, die hen omringden.
„Was dat Hugo Brouwer niet?” – vroeg Willemien.
„Jawel, die geëngageerd is met Jetje Sandérus!” – antwoordde Jans.
„Raar, dat zoo'n jongmensch zonder zijn meisje in de tent komt!” – fluisterde Kee.
„De jongedame kan onpasselijk zijn!” – poogde de heer De Milde te verklaren.
Het was een eigenaardige trek van dezen trouwen ambtenaar der gemeente, dat hij in het gesprek allerlei stadhuiswoorden en boekachtige volzinnen bezigde.
„Mij zou zoo'n engagement niet bevallen!” – oordeelde Willemien, terwijl de donkere oogen vrijmoedig in 't rond zagen.
„Kijk, daar komen de dames Halder aan!” – riep Jans. „Wat een kleeding! Blauw satijn met kanten mantilles! Die lui hebben altijd iets vreemds! En wat een omvang! Ze vullen met z'n beien het heele wandelpad!”
„Dat komt weer in de mode!” – viel papa in. – „Wacht maar, binnen een jaar zal men nog wel wat anders zien!”
„Alweer verandering!” – zuchtte Kee, terwijl ze een bangen blik sloeg op het zwart barègekleedje, waarmee ze gehoopt had nog heel den zomer mooi te zullen zijn.
„Daar komen de Tulken aan! Kijk toch vóór je, Willemien!”
Deze vermaning der corpulente Jans deed de schrale jongste dame van het gezelschap nog scherper opzien.
Er worden groeten gewisseld tusschen de Tulken en het tafeltje der De Mildes.
Toen de familie Tulk onder de wandelaars verdwenen was, staken de dames de hoofden bijeen en fluisterden:
„Wat een bluf!”
„Als dat maar goed afloopt!”
„Je moet maar durven!”
„Drie nieuwe parasols!”
„Enfin! ze moeten het weten!”
De heer De Milde hield zich bezig met zijne sigaar en sprak niet veel. Hij schepte er behagen in zijner dochters het woord te laten. En bij de inderdaad drukkende warmte kwelde hem de behoefte om luid te spreken minder dan gewoonlijk.
Zijne dochters zetten zich meer en meer op haar gemak, terwijl ze zich den inhoud der glaasjes voortreffelijk deden smaken. Klonk de muziek wat forsch, dan spraken ze wat harder. De dikke Kee had al geruime poos naar een vrij verwijderd tafeltje met heeren en dames gegluurd. Eindelijk sprak ze:
„Nu ben ik er! Zie je daar ginder dat tafeltje met de familie Van Beek? Die twee vreemde heeren zijn de neven uit den Bosch… Er is verleden Donderdag een heele partij geweest! Ze zijn er misschien voor overgekomen. Ik geloof, dat Arabella van Beek met een van die neven geëngageerd is!”
„Gekheid!” – riep Willemien. – „Luitenant De Haak heeft Arabelle al een poosje het hof gemaakt! Het verwondert me, dat hij er niet bij zit!”
„Daar komt hij net aan!” – merkt Jans op.
„Wat een drukte, wat een gegroet, wat een beweging!” – pruttelt Willemien. – „Die van Beeken kennen ook iedereen!”
De heer De Milde knikte vriendelijk, en fluisterde bescheiden:
„En wij zijn er ook bij! De meisjes komen ten onzent!”
„Maar, als ze eene groote partij geven, laten ze ons thuis!” – sprak Kee scherp.
„Voor veertien dagen ben je nog op een muziekpartij bij de Van Beeken geweest!” – antwoordt de „oude” heer.
„Nu ja, maar verleden Donderdag lieten ze ons thuis!”
Willemien klemde de lippen op elkaar, nadat ze dit gezegd had, en scheen van plan niet weer te spreken voor den geheelen dag.
Plotseling klonk eene vroolijke, welluidende stem:
„Hoe varen de dames? Hoe vaart meneer De Milde?”
„Bonjour, André!”
„Hoe maak je 't De Witt?”
Zoo luidden de begroetingen, waarmee ons viertal een jongmensch ontving, dat den vader zijne hand reikte, en niet verzuimde de grijze, gele of donkerbruine vingeren der dochters eerbiedig aan te roeren.
Oogenblikkelijk had hij een stoel gevonden en plaats genomen tusschen Kee en Willemien – een feit, 't welk dezer laatste een purperrooden blos op de wangen joeg.
Het gezelschap nam er geene „notitie” van, daar men terstond zeer druk begon te babbelen, waarbij de nieuw aangekomen jonkman wel het minste zeide. Hij was een vriend van den huize De Milde, ieder had hem een verhaal te doen. Zwijgend luisterde hij, terwijl zijn oog zich onwillekeurig naar omhoog richtte, en steelsgewijze het in zonnegoud badende Bosch bewonderde.
Mr. André de Witt, adjunct-commies bij het ministerie van Buitenlandsche Zaken, was een dier jongelieden, welke al door hun uiterlijk het twijfelachtig voorrecht bezitten van door ieder te worden opgemerkt en gekend. Hoog van gestalte, welgevormd, trok hij het meest de aandacht door zijn gelaat. Het breede voorhoofd overtrof in blankheid de bleeke kopjes der drie gezusters De Milde, maar vooral muntte hij boven dezen uit door de sprekende, fonkelende oogen, donkerbruin tot zwart worden toe; door het krullende, glanzige hair, dat de frissche kleur van zijne wangen duidelijk deed uitkomen. Mr. André de Witt maakte den indruk van een kunstenaar in het romantisch kostuum, dat van 1830 tot 1850 den artist kenmerkte. Eén ding evenwel temperde dezen indruk: de uitnemende smaak, waarmee hij dit eenigszins vreemde kostuum droeg.
Zijn grijze vilten hoed met breede randen was niet overmatig breed of in 't oog vallend; zijn luchtig jasje van zwart lustre was hoog toegeknoopt en liet nauwelijks een paar strepen der roomkleurige satijnen das onder de breede, witte boorden zien. Schoon hij dus bij de eerste kennismaking wat zonderling mocht schijnen door zijn artistiek pak, geen vreemde kon hem aanzien zonder eene vluchtige belangstelling voor zijn open oog, de frissche kleur zijner wangen en de kloekheid zijner bewegelijke en gespierde figuur. Niemand zou op de gedachte komen hem voor een ijdel pronker te houden, omdat hij grijze slobkousen met witte knoopen droeg, zoodra men den kalmen blik uit de donkere oogen ontmoette, en den fijnen trek langs den scherp geteekenden neus en den krullenden bruinen knevel gewaarwerd. Zijne houding drukte vastberadenheid en wilskracht uit met een licht tintje van overmoed. Als hij naar iemand luisterde, verried het spel zijner wenkbrauwen, van zijn oogopslag en zijner bewegelijke trekken het antwoord, dat volgen moest.
Kee had het zeer druk, en maakte zich spoedig van den boventoon meester, terwijl hij bij tusschenpoozen een enkel woord sprak.
„Je weet wel, André! dat we je van die knappe dame verteld hebben, die dame uit Rijswijk … je herinnert het je nog wel, verleden Zondag…”
„Perfect!”
„'t