Onder de Mooren. J. Hendrik van Balen

Читать онлайн.
Название Onder de Mooren
Автор произведения J. Hendrik van Balen
Жанр Зарубежная классика
Серия
Издательство Зарубежная классика
Год выпуска 0
isbn



Скачать книгу

geschenk in geld, om zich gereed te maken voor de reis en om zijn gezin gedurende zijne afwezigheid van het noodige te kunnen voorzien. Ook moest hij zich voortaan elken dag in het logement bij Mohammed aanmelden, om te vernemen of men zijne diensten ook noodig had en rapport te brengen van den stand der toebereidselen. Eindelijk ging de verheugde Selam heen en verliet met zijn boezemvriend Mohammed het hotel om in zijne woning feest te vieren over het onverwachte geluk.

      Ons drietal, tevreden over de zoo spoedige en gelukkige beslissing van een der voornaamste punten van hun programma, beschouwde dit als een gunstig voorteeken, en met onderling goedvinden werd de afreis tegen den 20sten Mei vastgesteld.

      – Dus zullen wij over zes dagen vertrekken? zeide de kapitein, toen Selam en Mohammed hen hadden verlaten.

      – Ja, zeide de luitenant verheugd, eindelijk zullen we dan dien veel besproken tocht ondernemen.

      – Ik zal voorloopig eens uitzien naar een vriend, die ons een paar goede paarden bezorgt, zeide de kapitein, en ga mij voorzien van een zakboekje, om een klein journaal aan te leggen.

      – En ik, zeide de luitenant, ga mijn schetsboek opzoeken en mij voorzien van het noodige om insecten en kruipende dieren te kunnen bewaren.

      – Zoo, zeide de kapitein, gij teekent, gij zijt dus ook artiste?

      – O neen! antwoordde Frank, zoo ver heb ik het nooit kunnen brengen; maar ik houd er van om wat ik schoon vind uit te teekenen, al is het dan ook vrij gebrekkig. Die schetsen zijn voor mij evenzoovele herinneringen aan de plaatsen, waar ik ben geweest. Reeds heb ik dat in mijn geliefd vaderland gedaan. Des winters bij den haard in het gezellig vertrekje in den Haag genoot ik, wanneer ik mijn schetsboek doorbladerde, nogmaals en wie weet voor de hoeveelste maal, hetzelfde genoegen, dat ik gesmaakt had bij het aanschouwen dier schoone plekjes in de schilderachtige omgeving mijner woonplaats.

      – Ja, dat kan ik begrijpen, zeide de Franschman. Ook mij is het wèl, wanneer ik het een of ander tafereel uit mijn vaderland zie, dat ik ken, dat ik heb aanschouwd.

      – Daar iedereen wat gaat verrichten, zal ik ook wel wat dienen te doen, zeide Dries. Ik ga dus onze wapens eens onderhanden nemen, luitenant! want, als ik mijnen ooren goed den kost heb gegeven, geloof ik, dat wij ze noodig zullen hebben. Ik zal ze dan ook eens terdege nazien, want, gij kunt het gelooven of niet, maar mijn huid is mij nog tamelijk veel waard.

      – Goed zoo! zeide de kapitein. Ja, ik zal Mohammed ook gelasten onze wapens in orde te brengen. Gij kondt wel eens gelijk hebben, Dries! ik geloof ook niet, dat wij overal even gerust en veilig zullen slapen als hier. Maar morgen zullen wij verder beraadslagen, want ge zult zien, dat gij het in de laatste dagen druk zult hebben; het voornaamste komt ons gewoonlijk het laatst in de gedachte. En nu, rust wel waarde luitenant! en droom niet te veel, over de Beni-Hassen en Fez. En na hen de hand te hebben gedrukt, verwijderde zich de kapitein lachend.

       V.

      NAAR FEZ. – DE KAPITEIN VERHAALT ZIJNE GESCHIEDENIS

      Wat al drukte gaven die zes dagen vóór de afreis aan onze reizigers. Ieder had het even volhandig. De kapitein haalde bij zijne hem bekende landgenooten te Tanger de huizen bijna 't onderste boven om naar boeken te zoeken; hij snuffelde in alle hoeken en doorbladerde alle tijdschriften om te zien, of er niet het een en ander in stond, dat hem van dienst kon zijn. Overal won hij berichten in, belegerde het huis van den Franschen consul om zijne verslagen en rapporten te mogen inzien, praatte met alle Mooren, liep honderden malen op één dag het logement in en uit, en sloot zich uren lang op in zijne kamer om het een of ander boek vliegend door te lezen of in zijn journaal bladen vol aanteekeningen te schrijven.

      Niet minder druk had Dries het. Hij onderwierp alle wapens aan een streng onderzoek, beproefde nu eene revolver dan weder een geweer of hield in zijne eenzaamheid een spiegelgevecht, bulderde tegen denkbeeldige Arabische roovers en scherpte de sabels. Zijne tafel lag den geheelen dag vol met allerlei fragmenten van uit elkaar genomen wapens, schroefjes, oliefleschjes, lappen enz. De Moorsche bedienden, die zijne kamer in orde brachten, keek hij met wantrouwende oogen aan, als zij de tafel naderden en bedreigde hun met de zwaarste straffen, als zij er aan durfden te komen.

      Geheel verschillend van hen, hield de luitenant zich op zijne gewone bedaarde manier bezig; hij maakte zijn teekengereedschap in orde, deed zijne verschillende soorten van insectenspelden in doosjes en bracht de doozen in orde om de diertjes er in vast te steken, pakte eenige sterke flesschen met spiritus, om het kruipend gedierte in te bewaren, voorzichtig in; kortom, hij hield zich bezig met de toebereidselen voor zijne liefhebberijen en had bij dat alles nog tijd genoeg over voor herhaalde beraadslagingen met Mohammed en Selam over de maatregelen voor de reis.

      Ook deze twee zaten evenmin stil. Zij toch, beter bekend met hetgeen er noodig zou zijn, moesten zorgen voor goede lastdieren, drijvers, de noodige mondbehoeften en alle verdere kleine, maar voor Europeanen onontbeerlijke zaken.

      Eindelijk was dan de dag van het vertrek aangebroken en verliet de kleine, maar vroolijke stoet Tanger door de poort van den Soc-di-Barra, begeleid door eene bende nieuwsgierige straatjongens, die rondom den stoet heendraafden, dan voor, dan achter, allerlei kreten uitstootend, en een troep nieuwsgierige leegloopers waarvan Tanger in ruime mate is voorzien.

      De optocht werd geopend door twee kameelen met hunne drijvers, beladen met alles wat voor de reis noodig was; daarachter volgden Selam en Mohammed op een paar fraaie sterke muilezels, terwijl onze drie vrienden den trein sloten, gezeten op die kleine Marokkaansche paardjes, die er zoo onooglijk uitzien, maar zoo uitmuntend zijn voor de diensten, die van hen worden gevorderd. De heldere levendige oogen en de wijd geopende neusgaten geven hun een fraaien kop, en de nauw merkbare kromming der scheenbeenderen is oorzaak van die bijzondere elasticiteit, die hunne bewegingen kenmerkt. Wat de reizigers zelven betrof, aller gelaat drukte tevredenheid, zoo niet vreugde uit. De twee kameeldrijvers naast hunne kameelen loopende, zongen die eentonige wijs, die hun allen eigen is en waardoor hunne dieren zoo uitmuntend in een gelijkmatigen stap blijven. Selam op zijn witten muilezel schertste vroolijk met Mohammed en op beider aangezicht lag een glans van vergenoegen. Onze drie vrienden eindelijk gaven zich met alle vreugde over aan dat bekoorlijke geheimzinnige, eigen aan een tocht door een nagenoeg onbekend land; zij praatten druk en lachten overluid over het vreemde, dat men zou zien, over de genoegens der reis en bovenal over de aanstaande avonturen.

      Selam, die aan de drijvers van te voren den weg, dien men moest gaan, had aangegeven, kon gerust op zijne plaats blijven, doch hij liet evenwel telkens zijne oogen over alles gaan.

      Het was laat op den middag, nadat de grootste hitte voorbij was, toen men zich op weg had begeven. Het eerste gedeelte der landstreek was weinig belangwekkend; het pad liep over een heuvelachtig terrein, overal begroeid en bezaaid met dwergachtige en doornachtige heesters en steenblokken. Hier en daar was een kleine heuvel met een groepje palmen of een enkele aloë bezet. Nu en dan ontmoette men een paar Arabieren of Mooren en een weinig verder een troepje kameelen, die naar Tanger gingen. Allen riepen het reisgezelschap den gewonen groet toe: »Vrede zij op uwen weg!”

      Zoo ging men voort. De zon begon onder te gaan en hulde alles in goudgloed. Eene doodsche stilte lag over alles uitgespreid, die door niets werd verstoord dan door het geschreeuw van den eenen of anderen vogel, uit zijne schuilplaats opgejaagd, of door een nachtroofvogel, die krijschend rondvloog. De nacht viel snel en eer men er op bedacht was, was het bijna volkomen duister. Selam liet halt houden op de helling van een lagen heuvel. De kameelen knielden neer, en geholpen door Selam en Mohammed hadden de drijvers spoedig de twee tenten, die men medevoerde, opgeslagen.

      Het was een schoone nacht. De hemel prijkte met eene verblindende sterrenpracht. De warmte van den dag had plaats gemaakt voor eene aangename koelte. Het voorhang der tent was open, waardoor men het van sterren schitterende firmament bespeurde. De kameelen lagen te slapen en de paarden en ezels, op eene rij geschaard, stonden te droomen of te dommelen of lagen rustig neer. In de kleine tent lagen de drijvers te slapen en vóór de tent zaten Selam en Mohammed, de twee vrienden hunner kindsheid, zoolang van elkaar gescheiden en daarom nu zooveel te meer verheugd onverwacht weder vereenigd te zijn, in een druk gesprek, dat slechts werd afgebroken als Selam nu en dan oprees, om het kleine kamp rond te loopen of een wakend oog op de last- en rijdieren te houden. Bekend met den diefachtigen aard der Arabieren, vertrouwde Selam