Название | Een Heerschappij Van Koninginnen |
---|---|
Автор произведения | Морган Райс |
Жанр | Героическая фантастика |
Серия | De Tovenaarsring |
Издательство | Героическая фантастика |
Год выпуска | 0 |
isbn | 9781632915467 |
Dit jaar was er een verrassing voor haar volk: Volusia had een vijftiende god toegevoegd. Het was voor het eerst in eeuwen, voor het eerst sinds de oprichting van de stad, dat er een god bijkwam. En die god was zij zelf. Volusia had een torenhoog gouden standbeeld van zichzelf laten bouwen, in het midden van de zeven cirkels, en ze had deze dag laten uitroepen tot haar naamdag, haar feestdag. Zodra het bekend zou worden gemaakt, zouden al haar mensen zien dat zij, Volusia, meer was dan haar moeder, meer dan een leider, meer dan een sterveling. Ze was een godin die het verdiende om elke dag aanbeden te worden. Ze zouden bidden en voor haar buigen, net als voor de andere goden—en deden ze dat niet, dan zou hun bloed vloeien.
Volusia glimlachte terwijl haar boot haar naar het stadscentrum bracht. Ze kon nauwelijks wachten om hun gezichten te zien, om hen haar te zien aanbidden net als de andere veertien goden. Ze wisten het nog niet, maar op een dag zou ze alle andere goden vernietigen, één voor één, tot alleen zij nog over was.
Opgewonden wierp Volusia een blik over haar schouder. Ze zag een eindeloze reeks voertuigen volgen, beladen met levende stieren en geiten en rammen, luidruchtig in de zon, allemaal ter voorbereiding van de offerande voor de goden. Ze zou de grootste en beste voor haar eigen standbeeld slachten.
Eindelijk bereikte Volusia’s boot de open waterweg naar de zeven gouden cirkels, de ene nog breder dan de ander, brede gouden pleinen die werden verdeeld door ringen van water. Haar boot voer langzaam door de cirkels, steeds dichter naar het midden. Ze passeerde elk van de veertien goden, haar hart bonzend van opwinding. Elke god torende hoog boven haar uit, elk standbeeld glimmend goud, zes meter hoog. In het midden van dit alles, op het plein dat altijd leeg werd gehouden voor offers en congregaties, stond nu een nieuw gebouwd gouden voetstuk, met daar boven op een vijftien meter hoge structuur, bedekt door een wit zijden doek. Volusia glimlachte: alleen zij wist wat er onder dat doek zat.
Ze bereikten het middelste plein. Volusia ging van boord, en haar bediendes haastten zich naar voren om haar naar beneden te helpen. Ze keek toe hoe er een ander voertuig naar voren werd gebracht, en de grootste stier die ze ooit had gezien werd uitgeladen. Hij werd door een tiental van haar mannen naar haar toe geleid. Elk van hen hield een dik touw in zijn handen en leidde het beest voorzichtig naar voren. Deze stier was bijzonder, afkomstig uit de Lage Provincies: zes meter hoog, met een felrode huid. Hij was het toonbeeld van kracht. Hij was ook gevuld met woede. Hij verzette zich, maar de mannen hielden hem op zijn plek terwijl ze hem naar haar standbeeld brachten.
Volusia hoorde het geluid van een zwaard dat werd getrokken. Ze draaide zich om en zag Aksan, haar persoonlijke huurmoordenaar, naast haar staan en het ceremoniële zwaard voor zich uit houden. Aksan was de meest loyale man die ze ooit had ontmoet, bereid om iedereen te doden met niet meer dan een knikje van haar. Ze mocht hem ook omdat hij sadistisch was, en hij had haar respect al vele malen verdiend. Hij was ook één van de weinigen die ze dicht bij zich toe liet.
Aksan staarde haar aan. Hij had een verzonken, door de pokken getekend gezicht, zijn hoorns zichtbaar achter zijn dikke, krullende haar.
Volusia strekte haar arm en nam het lange, gouden ceremoniële zwaard van hem aan. Het mes was twee meter lang, en ze hield het heft met beide handen vast. Er viel een stilte over haar mensen terwijl ze het zwaard hoog hief, en het met al haar kracht op de nek van de stier af bracht.
Het mes, zo scherp als maar kon en zo dun als perkament, ging er dwars door heen en Volusia grijnsde bij het bevredigende geluid van het zwaard dat zich door het vlees heen boorde. Ze voelde hoe het zwaard er helemaal door heen ging en voelde het hete bloed in haar gezicht spatten. Het gutste uit te wond en er ontstond een enorme plas bloed rond haar voeten. De stier struikelde, onthoofd, en viel voor het voetstuk van haar nog steeds bedekte standbeeld. Het bloed spatte over de zijden doek en bevlekte het, en haar mensen begonnen te juichen.
“Een goed voorteken, mijn vrouwe,” zei Aksan terwijl hij naar haar toe leunde.
De ceremonie was begonnen. Overal om haar heen werd op trompetten geblazen, en er werden honderden dieren naar voren gebracht. Haar officiers begonnen met het slachten. Het zou een lange dag worden met slachten en verkrachten en voedsel schransen en wijn drinken—en dan zouden ze het nog een dag herhalen, en dan nog een dag. Volusia zou ervoor zorgen dat ze erbij kon zijn. Ze zou wat mannen en wijn voor zichzelf nemen, en ze zou hun kelen doorsnijden als offer aan haar idolen. Ze keek uit naar een lange dag van sadisme en beestachtigheid.
Maar eerst moest ze nog iets doen.
De menigte werd stil terwijl Volusia het voetstuk onderaan haar standbeeld betrad en zich omdraaide naar haar mensen. Aan haar andere kant stond Koolian, één van haar andere vertrouwde adviseurs, een duistere tovenaar gekleed in een zwarte mantel en kap, met lichtgevende groene ogen en een gezicht vol wratten. Hij was degene die haar had geholpen bij de moord van haar moeder. Het was Koolian die haar had geadviseerd om dit standbeeld van haarzelf te bouwen.
De mensen staarden naar haar, en het was zo stil dat je een speld kon horen vallen. Ze wachtte, genietend van het drama van het moment.
“Geweldige mensen van Volusia!” bulderde ze. “Ik presenteer jullie het standbeeld van jullie nieuwste en meest geweldige god!”
Met verve trok Volusia het zijden doek omlaag, en de menigte snakte naar adem.
“Jullie nieuwe godin, de vijftiende godin, Volusia!” bulderde Koolian naar de mensen.
De mensen fluisterden vol ontzag en keken verwonderd naar het standbeeld op. Volusia keek op naar het glimmende gouden standbeeld, twee keer zo hoog als de andere standbeelden, een perfect model van haar. Ze wachtte nerveus om te zien hoe haar mensen zouden reageren. Het was eeuwen geleden sinds iemand een nieuwe god had geïntroduceerd, en ze gokte dat hun liefde voor haar net zo sterk was als het moest zijn. Ze moesten niet alleen van haar houden; ze moesten haar aanbidden.
Tot haar grote bevrediging lieten haar mensen zich als één vallen en bogen ze diep om haar te aanbidden.
“Volusia,” zongen ze. “Volusia. Volusia.”
Volusia stond daar, haar armen wijd. Ze haalde diep adem, en liet alles over zich heen komen. Het was genoeg lof om elke sterveling te bevredigen. Elke leider. Elke god.
Maar het was nog steeds niet genoeg voor haar.
*
Volusia liep door de brede, gewelfde entree naar haar kasteel, langs marmeren zuilen van dertig meter hoog, langs perfect rechtop staande wachters, soldaten van het Rijk, bewapend met gouden speren, door de hallen opgesteld zover als het oog reikte. Ze liep langzaam, de gouden hakken van haar laarzen klikkend op de vloer. Ze werd vergezeld door Koolian, haar tovenaar, Aksan, haar moordenaar, en Soku, de commandant van haar leger.
“Mijn vrouwe, als ik heel even met u zou kunnen praten,” zei Soku. Hij probeerde al de hele dag met haar te praten, en ze had hem genegeerd. Ze was niet geïnteresseerd in zijn angsten, in zijn fixatie op de realiteit. Ze had haar eigen realiteit, en ze zou hem aanspreken wanneer het haar uitkwam.
Volusia liep verder tot ze de entree naar een andere hal bereikte, deze bezaaid met lange stroken van smaragdgroene kralen. Onmiddellijk haastten zich een paar soldaten naar voren die de stroken opzij trokken om een doorgang voor haar te creëren.
Terwijl ze naar binnen liep, begon al het gezang en gejuich van de heilige ceremonies buiten te vervagen. Ze had een lange dag gehad van slachten en drinken en verkrachten en eten, en Volusia wilde wat tijd voor zichzelf. Ze zou zich opladen, en vervolgens teruggaan voor de tweede ronde.
Volusia ging de deftige kamers binnen, duister en zwaar, verlicht door slechts enkele fakkels. De ruimte werd nog het meest verlicht door de enkele schacht van groen licht die naar beneden viel door de oculus hoog boven in het dertig meter hoge plafond, recht op een enkel object in het midden van de kamer.
De smaragdgroene speer.
Volusia liep er vol ontzag naar toe. De speer lag daar, zoals hij daar al eeuwen had gelegen, recht in het licht. De smaragdgroene schacht en smaragdgroene speerpunt glinsterden in het licht, en de punt wees recht naar