Название | Een Heerschappij Van Koninginnen |
---|---|
Автор произведения | Морган Райс |
Жанр | Героическая фантастика |
Серия | De Tovenaarsring |
Издательство | Героическая фантастика |
Год выпуска | 0 |
isbn | 9781632915467 |
“Maar we varen nu naar het oosten,” zei Reece, “en we moeten naar het westen. Al onze mensen zijn in het westen. Het Rijk is in het westen.”
Matus haalde zijn schouders op.
“We gaan naar waar het tij ons brengt.”
Thor keek verwonderd en gefrustreerd voor zich uit. Hij besefte dat hij elk moment verder bij Gwendolyn, verder van hun mensen vandaan werd gebracht.
“En waar stopt het?” vroeg O’Connor.
Matius haalde zijn schouders op.
“Ik ken alleen de Hoge Eilanden,” zei hij. “Ik ben nog nooit zo ver naar het noorden geweest. Ik weet niets over wat er voorbij de Hoge Eilanden ligt.”
“Het eindigt wel,” zei Reece ineens op duistere toon. Iedereen draaide zich naar hem om.
Reece keek hen ernstig aan.
“Ik heb geleerd over de getijden, toen ik nog jong was. In het eeuwenoude boek van Koningen hadden we kaarten van de hele wereld. Het Noordelijk Getij leidt naar de oostelijke rand van de wereld.”
“De oostelijke rand?” zei Elden. Er klonk bezorgdheid in zijn stem. “Dan zouden we dus aan de andere kant van de wereld terechtkomen.”
Reece haalde zijn schouders op.
“De boeken waren eeuwen oud, en ik was nog jong. Het enige dat ik me nog echt kan herinneren is dat het getij een portaal naar het Land van de Doden was.”
Thor keek Reece verwonderd aan.
“Oude wijven verhalen en sprookjes,” zei O’Connor. “Er is geen portaal naar het Land van Doden. Het is eeuwen geleden afgesloten, voor onze vaders voet op de aarde zetten.”
Reece haalde zijn schouders op, en ze zwegen. Iedereen staarde weer naar het water. Thor keek naar de snelle stroming, en vroeg zich af: Waar in de wereld werden ze heen gebracht?
*
Thor zat alleen op de rand van de boot en staarde naar het water, zoals hij al uren had gedaan. koude spetters spatten in zijn gezicht, maar hij voelde het nauwelijks. Thor wilde iets doen, zeilen hijsen, roeien—wat dan ook—maar er was niets dat ze nu konden doen. Het Noordelijk Getij zou hen brengen naar waar het wilde, en ze konden alleen maar machteloos toekijken hoe hun boot door de stroming werd meegevoerd. Ze waren aan het lot overgeleverd.
Terwijl Thor daar zat en zich afvroeg waar de zee zou eindigen, voelde hij hoe hij het niets in dreef, gevoelloos door de kou en de wind, verdwalend in de eentonigheid van de diepe stilte die over hen heen hing. De zeevogels die eerst nog boven hen hadden gecirkeld waren al lang geleden verdwenen, en terwijl de hemel steeds donkerder en donkerder werd, kreeg Thor het gevoel dat ze het niets in zeilden, naar het einde van de wereld.
Pas uren later, toen het laatste licht van de dag over hen heen viel, zat Thor ineens iets aan de horizon. Eerst wist hij zeker dat het een illusie was; maar toen de stroming sterker begon te worden, werd de vorm duidelijker. Het was echt.
Voor het eerst in uren ging Thor rechtop zitten. Toen ging hij staan. Hij stond daar, de boot schommelend onder zijn voeten, zijn handen op zijn heupen.
“Is het echt?” klonk een stem.
Thor keek om en zag Reece naar hem toe lopen. Elden, Indra en de rest voegden zich bij hen en staarden verwonderd in de verte.
“Een eiland?” vroeg O’Connor zich hardop af.
“Het ziet eruit als een grot,” zei Matus.
Terwijl ze naderden, kon Thor de omtrek onderscheiden, en hij zag dat het inderdaad een grot was. Het was een enorme grot, een uitstulping van rotsen die uit de zee omhoog rees, hier, ten midden van een wrede, eindeloze oceaan, tientallen meters hoog, de opening gevormd in een grote welving. Het zag eruit als een gigantische mond, klaar om de wereld te verzwelgen.
En de stroming voerde hen boot er recht op af.
Thor staarde er verwonderd naar, en hij wist dat het slechts één ding kon zijn: de ingang naar het Land van de Doden.
HOOFDSTUK ACHT
Darius liep langzaam over het zandpad, Loti aan zijn zijde, en de spanning van hun stilte was te snijden. Geen van beiden had een woord gezegd sinds hun confrontatie met de slavenmeester en zijn mannen. Er wervelden een miljoen gedachten door Darius’ hoofd terwijl hij naast haar liep en haar terug naar hun dorp vergezelde. Darius wilde een arm om haar heen leggen en haar vertellen hoe dankbaar hij was dat ze nog leefde, dat ze hem had gered net zoals hij haar had gered, hoe vastbesloten hij was om haar nooit meer uit het oog te verliezen. Hij wilde vreugde en opluchting in haar ogen zien, hij wilde haar horen zeggen hoeveel het voor haar betekende dat hij zijn leven voor haar geriskeerd had—of in elk geval dat ze blij was hem te zien.
Maar er hing een diepe, ongemakkelijke stilte, en Loti zei niets. Ze wilde hem niet eens aankijken. Ze had geen woord tegen hem gezegd sinds hij de lawine had veroorzaakt, had zijn blik vermeden. Darius hart ging hevig tekeer terwijl hij zich afvroeg wat ze dacht. Ze had gezien hoe hij zijn kracht had gebruikt, ze had de lawine gezien. Ze had hem een angstige blik toegeworpen, en sindsdien niet meer naar hem gekeken.
Misschien, dacht Darius, had hij volgens haar het heilige taboe op het gebruiken van magie gebroken, hetgeen waar de mensen meer op neerkeken dan op wat dan ook. Misschien was ze bang voor hem; of erger, misschien hield ze niet meer van hem. Misschien zag ze hem wel als een freak.
Darius voelde zijn hart breken terwijl ze langzaam terug liepen naar het dorp, en hij vroeg zich af waar het allemaal goed voor was geweest. Hij had zijn leven geriskeerd om een meisje te redden dat niet meer van hem hield. Hij zou er alles voor over hebben om haar gedachten te kunnen lezen, alles. Maar ze wilde niet eens praten. Was ze nog in shock?
Darius wilde iets tegen haar zeggen, iets om de stilte te verbreken. Maar hij wist niet waar hij moest beginnen. Hij had gedacht dat hij haar kende, maar nu wist hij dat niet zo zeker meer. Een deel van hem was verontwaardigd, te trots om zijn mond open te doen na haar reactie. Maar een ander deel van hem schaamde zich. Hij wist wat zijn mensen vonden van het gebruik van magie. Was zijn magie echt zo verschrikkelijk? Zelfs als hij haar leven had gered? Zou ze het de anderen vertellen? Als de dorpelingen erachter kwamen, wist hij, zouden ze hem zeker verbannen.
Ze liepen en liepen, en uiteindelijk kon Darius het niet meer verdragen; hij moest iets zeggen.
“Ik weet zeker dat je familie blij zal zijn als je weer veilig terug bent,” zei Darius.
Tot zijn teleurstelling maakte Loti niet van de gelegenheid gebruik om hem aan te kijken; ze bleef uitdrukkingsloos voor zich uit staren. Zwijgend liepen ze verder. Eindelijk, na een lange stilte, schudde ze haar hoofd.
“Misschien,” zei ze. “Maar ik denk dat ze vooral bezorgd zullen zijn. Ons hele dorp zal bezorgd zijn.”
“Wat bedoel je?” vroeg Darius.
“Je hebt een slavenmeester gedood. Wij hebben een slavenmeester gedood. Het hele Rijk zal naar ons op zoek gaan. Ze zullen ons dorp verwoesten. Onze mensen doden. We hebben een afschuwelijke, zelfzuchtige daad verricht.”
“Afschuwelijke daad? Ik heb je leven gered!” zei Darius verbitterd.
Ze haalde haar schouders op.
“Mijn leven is niet meer waard van de levens van al onze mensen.”
Darius was ziedend. Hij wist niet wat hij moest zeggen. Hij begon te beseffen dat Loti een moeilijk meisje was, lastig te begrijpen. Ze was geïndoctrineerd met de stugge gedachten van haar ouders, van hun volk.
“Dus je haat me,” zei hij. “Je haat me omdat ik je gered heb.”
Ze weigerde hem aan te kijken en liep verder.
“Ik heb jou ook gered,” antwoordde ze trots. “Weet