Название | Moord met een hoger doel |
---|---|
Автор произведения | Блейк Пирс |
Жанр | Современные детективы |
Серия | Een Avery Black Mysterie |
Издательство | Современные детективы |
Год выпуска | 0 |
isbn | 9781632919557 |
Ramirez schudde zijn hoofd. “Je bent niet wijs,” zei hij. “Er was helemaal niets geks te zien op die beelden.”
“Cindy Jenkins hoefde helemaal niet in dit steegje te zijn,” zei Avery. “Haar vriend woont de andere kant op.”
“Misschien maakte ze gewoon een ommetje,” redeneerde hij. “Wat ik bedoel is dat we hier heel wat mensen op zetten en misschien leidt het tot niets.”
“Natuurlijk zal het tot iets leiden. Je hebt de beelden toch gezien?”
“Het enige wat ik zag waren een aantal vage zwarte schimmen waar ik niets van kon maken!” Hij bleef volhouden. “Waarom zou de moordenaar hier toeslaan? Overal hangen camera’s. Hij zou wel helemaal gek moeten zijn.”
“We gaan kijken wat we te weten kunnen komen,” zei ze.
De eigenaar van het glazen gebouw en het laadperron was Top Real Estate Company. Na een kort gesprek met de beveiligingsmedewerker bij de ingang namen Avery en Ramirez plaats in de zachte, lederen stoelen en wachtten op een van de medewerkers van het kantoor. Tien minuten later verscheen de verantwoordelijke van de beveiligingsdienst, samen met de bedrijfsleider.
Avery zette haar mooiste glimlach op en schudde hen de hand. “Bedankt dat u ons wilde ontvangen,” zei ze. “We willen graag de beelden zien van de camera die boven het laadperron hangt. We hebben geen huiszoekingsbevel,” zei ze, “maar wat we wel hebben is een meisje dat werd vermoord en dat zaterdagavond hoogstwaarschijnlijk net voor uw deur werd ontvoerd. Als er op de beelden niets te zien is, zijn we hier binnen twintig minuten weer weg.”
“En als er wel wat te zien is?” vroeg de bedrijfsleider.
“Dan hebt u de juiste beslissing genomen om de politie te helpen bij deze uiterst gevoelige en urgente zaak. Het kan wel een hele dag duren om een huiszoekingsbevel te regelen. Dit meisje is al twee dagen dood. Zij kan ons niets meer vertellen. Zij kan ons niet verder helpen. Maar ú kunt dat wel. Help ons alstublieft. Elke seconde die we verliezen, maakt het moeilijker om de dader op te sporen.”
De bedrijfsleider knikte bij zichzelf en wendde zich tot zijn beveiligingsmedewerker. “Davis,” zei hij, “breng ze naar boven. Geef ze alles wat ze nodig hebben. Als er problemen zijn,” zei hij tegen Avery, “dan hoor ik het wel.”
Op weg naar boven floot Ramirez zachtjes. “Wat charmant,” zei hij.
“Ik doe wat ik moet doen,” fluisterde Avery.
Het beveiligingskantoortje van Top Real Estate was uitgerust met meer dan twintig beeldschermen. De medewerker nam plaats aan een zwarte tafel met een toetsenbord. “Oké,” zei hij. “Tijd en plaats?”
“Het laadperron. Ongeveer om acht voor drie, en vanaf daar graag verdergaan.”
Ramirez schudde zijn hoofd. “Ik weet zeker dat we niets zullen vinden.”
De beelden van de camera waren van een veel betere kwaliteit dan die van de sigarettenwinkel en bovendien in kleur. De meeste schermen hadden hetzelfde formaat, maar een ervan was groter. De beveiligingsmedewerker verbond de camera op het laadperron met het grootste scherm en spoelde de beelden terug.
“Daar!” riep Avery. “Stop!”
Het beeld stopte op tien voor drie. De camera liet een panoramisch beeld zien van de parkeerplaats tegenover het laadperron, evenals het bordje van de doodlopende straat en de straat die zich daarachter bevond. Het steegje dat naar Brattle Street leidde was maar half te zien. Op de parkeerplaats stond maar één auto geparkeerd: een donkerblauw minibusje.
“Die auto hoort daar helemaal niet te staan,” zei de man en hij wees.
“Is het kenteken leesbaar?” vroeg Avery.
“Ja, ik heb het,” zei Ramirez.
Alle drie tuurden ze naar het scherm. Een tijd lang zagen ze alleen de bewegingen van de auto’s in de tegenoverliggende straat en de bewegende bomen.
Om zeven voor drie kwamen er twee personen in beeld. Ze zagen eruit als een verliefd koppel.
Een ervan was een man, tamelijk tenger en klein, met dik weerbarstig haar, een snor en een bril. De andere persoon was een meisje, groter en met lang haar. Ze droeg een licht zomerjurkje en sandalen. Het leek alsof ze dansten. Hij hield een van haar handen vast en draaide haar in het rond.
“Wel heb ik ooit,” zei Ramirez, “dat is Jenkins!”
“Hetzelfde jurkje,” zei Avery, “dezelfde schoenen, dezelfde haren.”
“Ze is gedrogeerd,” zei hij. “Kijk, haar voeten slepen over de grond.”
Ze zagen dat de moordenaar de deur aan de passagierskant van het busje openmaakte en haar erin zette. Toen hij zich omdraaide om naar de andere kant van het busje te lopen, keek hij recht in de camera bij het laadperron, maakte een theatrale buiging en liep naar de deur aan de bestuurderskant.
“Verdomme!” riep Ramirez uit. “Die klootzak daagt ons gewoon uit!”
“Ik wil het hele team op deze zaak,” zei Avery. “Thompson en Jones houden zich vanaf nu alleen nog hiermee bezig. Thompson kan in het park blijven. Licht hem in over het minibusje, dan weet hij waar hij naar moet zoeken. We moeten te weten komen welke kant dat busje op is gegaan. Jones heeft een lastigere opdracht. Hij moet meteen hierheen komen en het busje volgen. Het kan me niet schelen hoe hij het doet. Zeg hem dat hij alle mogelijke camerabeelden moet bestuderen.”
Ze draaide zich om naar Ramirez, die haar geschokt en vol bewondering aanstaarde.
“We hebben onze moordenaar.”
HOOFDSTUK ZEVEN
Om kwart voor zeven ’s avonds nam Avery de lift naar de tweede verdieping van het politiebureau. Ze voelde zich uitgeput. Alle energie en kracht door de gebeurtenissen van die morgen hadden geleid tot een vruchtbare dag. De avond zou echter nog veel onbeantwoorde vragen brengen. Haar lichte huid was wat verbrand door de zon en haar haren zagen er niet uit. Haar jasje hing slordig over haar arm, haar blouse was smoezelig en gekreukt. Ramirez daarentegen zag er nog steeds uit om door een ringetje te halen: zijn haren netjes naar achteren gekamd, zijn pak zag eruit alsof het net van de stomerij kwam, zijn ogen stonden nog steeds bijzonder alert en op zijn voorhoofd parelden enkel wat druppeltjes zweet.
“Hoe kun jij er na zo’n dag nog zo goed uitzien?” vroeg ze.
“Dat is mijn Spaans-Mexicaanse bloed,” verduidelijkte hij. “Ik kan makkelijk vierentwintig of achtenveertig uur doorgaan en er nog steeds perfect uitzien.” Hij schonk Avery een pijnlijke blik en verzuchtte: “Je ziet er inderdaad vreselijk uit.” In zijn ogen blonk respect. “Maar je hebt het wel gedaan!”
’s Avonds was het maar half zo druk op de tweede verdieping. De meeste agenten waren al naar huis of patrouilleerden op straat. In de vergaderzaal brandde nog licht. Dylan Connelly beende heen en weer, blijkbaar helemaal van streek. Toen hij hen zag gooide hij de deur open. “Waar hebben jullie in hemelsnaam uitgehangen?” snauwde hij. “Ik wilde om vijf uur stipt een verslag op mijn bureau. Het is bijna zeven uur. Jullie radio stond uit. Allebei,” benadrukte hij. Hij wees naar Avery. “Van jou had ik dat nog kunnen verwachten, Black, maar zeker niet van jou, Ramirez! Niemand heeft me gebeld. Niemand beantwoordde zijn telefoon. Ook de hoofdinspecteur is woedend, dus je hoeft niet bij hem te gaan klagen. Zien jullie de ernst van de situatie eigenlijk wel in? Wat dachten jullie wel?”
Ramirez stak zijn handen in de lucht. “Maar we hébben gebeld,” zei hij. “Ik heb een boodschap ingesproken.”
“Je hebt twintig minuten geleden gebeld,” snauwde Dylan. “Ik probeer je al sinds halfvijf elk halfuur te bereiken. Was er iemand dood? Zaten jullie achter de moordenaar aan? Want dit zijn de enige antwoorden die ik kan aanvaarden voor jullie