Название | De dood van Sherlock Holmes — De terugkeer van Sherlock Holmes |
---|---|
Автор произведения | Doyle Arthur Conan |
Жанр | Зарубежная классика |
Серия | |
Издательство | Зарубежная классика |
Год выпуска | 0 |
isbn |
Natuurlijk zag ik terstond het gewicht van deze waarneming in. Het slachtoffer is klaarblijkelijk en waarschijnlijk zelfs een zeer naaste bloedverwant. Ik begon met haar over haar familie te praten en gij zult u herinneren, dat zij ons opeens eenige zeer te waardeeren bijzonderheden meedeelde.
In de eerste plaats was de naam van haar zuster Sarah en was haar adres voor korten tijd hetzelfde geweest als het hare, zoodat het zeer goed te verklaren is, hoe de vergissing kon plaats hebben, en voor wie het pakket bestemd was. Vervolgens sprak zij over dien hofmeester, gehuwd met de derde zuster, en daarna vernamen wij, dat hij een tijdlang zoo goed bevriend met Sarah was geweest, dat deze zelfs naar Liverpool was gaan wonen, om meer in de nabijheid der Browners te wezen, doch later had een twist verwijdering tusschen hen doen ontstaan. Deze twist had zelfs voor eenige maanden alle briefwisseling doen ophouden, zoodat ingeval Browner een pakje aan Miss Sarah wilde afzenden, het zeer natuurlijk is, dat dit aan haar oude adres geschiedde.
En nu is de zaak zich vrijwel begonnen te ontwarren. Wij hoorden, dat Miss Cushing een hofmeester tot schoonbroeder heeft, een ondernemend, hartstochtelijk man. Wij hadden reden te gelooven, dat zijn vrouw vermoord is geworden en dat een man — vermoedelijk een zeeman — tegelijkertijd met haar is vermoord. Natuurlijk kwam onmiddellijk de gedachte bij mij op, dat jaloezie de beweegreden tot de misdaad was. En waarom zouden deze bewijzen van de daad aan Miss Sarah Cushing zijn gezonden? Waarschijnlijk omdat zij tijdens haar verblijf te Liverpool de feiten aanbracht, die tot het treurspel de aanleiding waren. Gij weet misschien, dat de stoomboot, waarop Browner vaart, Belfast, Dublin en Waterford aandoet, zoodat, aangenomen dat de hofmeester den moord heeft bedreven en dadelijk daarna met zijn boot, de May Day, is vertrokken, Belfast de eerste plaats zoude zijn, waar hij zijn gruwelijk pakket op de post kon doen.
Tot zoover in mijn gevolgtrekkingen gekomen, was nog een tweede oplossing mogelijk, en ofschoon ik die voor onwaarschijnlijk hield, was ik besloten, mij dienaangaande zekerheid te verschaffen, alvorens verder te gaan. Een ongelukkig minnaar kon Mr. en Mrs. Browner vermoord hebben en in dit geval zou het mannenoor dat van den hofmeester Browner zijn. Waarschijnlijk was dit niet: maar het bleef mogelijk. Daarom zond ik een telegram aan mijn vriend Algar van de Liverpoolsche politie, waarin ik hem verzocht te onderzoeken, of Mrs. Browner te huis was en of Browner met de May Day was vertrokken. Toen gingen wij naar Wallington om Miss Sarah te bezoeken.
Ik was in de eerste plaats nieuwsgierig te zien, in hoever zich de familietrek ook in haar ooren vertoonde. Verder zou zij ons natuurlijk zeer belangrijke inlichtingen kunnen verstrekken, doch ik maakte mij hiervan geen illusie. Zij moest den vorigen dag gehoord hebben van de vreeselijke geschiedenis, waar geheel Croydon over sprak en zij alleen kon weten, voor wie het pakket bestemd was. Ware zij van plan geweest de justitie op het spoor te helpen, dan zou zij zich reeds tot de politie gewend hebben. Het was evenwel onze plicht haar op te zoeken. Wij bevonden, dat het bericht van de ontvangst van het pakket — want haar ziekte dateerde van dat oogenblik — zulk een indruk op haar had gemaakt, dat een hersenziekte er het gevolg van was. Het was volkomen duidelijk, dat zij ten volle begreep, wat dat pakket beteekende, maar even duidelijk was het, dat wij eenigen tijd zouden moeten wachten, aleer zij ons bij onze nasporingen van dienst kon zijn.
Wij konden echter haar hulp geheel ontberen. Toen wij aan het politiebureau kwamen, lag daar reeds het antwoord van Algar. Niets kon meer beslissend zijn. Mrs. Browner's woning was al meer dan drie dagen gesloten; haar buren waren van meening, dat zij op reis was naar haar familie. Een verder onderzoek bracht aan 't licht, dat Browner aan boord van de May Day was vertrokken; morgen avond verwacht ik, dat de boot de Theems binnenkomt. Bij zijn aankomst wordt Browner opgewacht door den dommen maar vastberaden Lestrade en ik twijfel niet, of wij zullen dan bekend worden met alle bijzonderheden van deze afgrijselijke geschiedenis.”
Sherlock Holmes werd in zijn verwachtingen niet teleurgesteld. Twee dagen later ontving hij een groote enveloppe, die een kort briefje van den detective en een met een type-writer beschreven document van verscheidene bladzijden inhield.
„Lestrade heeft hem goed en wel gearresteerd,” zeide Holmes, mij aanziende. „Misschien stelt gij er belang in, te hooren wat hij mij schrijft.”
„Waarde Mr. Holmes. Overeenkomstig het plan, dat wij ontworpen hadden om de proef op onze onderstellingen te nemen — dat „wij” is nog al fijn, vindt ge niet, Watson? — ging ik gisteren morgen om zes uur naar het Albert-dok aan boord van de May Day van de Liverpool, Dublin en Londen Stoom-Pakketvaart-Maatschappij. Bij mijn onderzoek vond ik, dat zich een hofmeester met name James Browner aan boord bevond en dat deze zich gedurende de reis zoo zonderling had gedragen, dat de kapitein genoodzaakt was geweest hem van zijn werk te ontheffen. In zijn hut gekomen, vond ik hem op een kist zitten, het hoofd op de handen steunende en herhaaldelijk heen en weer schuddende. 't Is een groote, sterke man, glad geschoren en zeer donker. Toen hij hoorde, wat mijn beroep was, sprong hij overeind en ik bracht mijn fluitje aan de lippen, om een paar agenten van de rivier-politie te hulp te roepen; maar hij scheen geheel versuft en strekte zijn handen uit voor de boeien. Wij brachten hem naar de gevangenis en evenzoo zijn koffer, want wij dachten, dat zich daarin wel iets zou bevinden, dat op de misdaad betrekking had, maar behalve een groot scherp mes, zooals de meeste zeelieden hebben, vonden wij niets bijzonders. Wij gelooven evenwel geen bewijzen meer noodig te hebben, want toen hij voor den inspecteur op het politiebureau was gebracht, vroeg hij verlof een verklaring af te leggen, die natuurlijk onmiddellijk door een stenograaf werd opgeteekend. Wij lieten met de type-writer drie afschriften maken, waarvan ik u er een zend. De uitkomst bewijst, dat de zaak, zooals ik wel dacht, zeer eenvoudig was, maar ik ben u intusschen zeer dankbaar voor uw hulp bij mijn nasporing. Na vriendelijke groeten, uw toegenegen
„Hum! Het onderzoek was inderdaad zeer eenvoudig, maar zoo dacht hij er niet over, toen hij onze hulp vroeg,” zei Holmes. „Laten wij evenwel eens zien, wat Jim Browner zelf heeft te zeggen. Dit is zijn verklaring, zooals die is afgelegd voor den inspecteur Monthomery aan het Shadwell-politiebureau en het heeft het voordeel woordelijk te zijn.
„Heb ik iets te zeggen? Ja, ik heb veel te zeggen. Ik moet mijn gemoed volkomen uitstorten. Gij moogt mij ophangen of mij gevangen zetten. Het kan mij niemendal schelen, wat gij met mij doet. Ik zeg u, dat ik nog geen minuut geslapen heb sinds ik het deed, en ik geloof niet, dat ik ooit weer slapen zal, tot ik sterf. Soms is het zijn gezicht, maar meesttijds is het dat van haar. Ik heb altijd een van beiden voor mij. Hij ziet mij aan met gefronste wenkbrauwen en donkere gelaatstrekken; maar zij heeft een soort verbazing op haar gelaat. Ach, het witte lam mocht wel verbaasd kijken, toen zij haar dood las op een gelaat, dat haar nooit anders dan met liefde had aangezien.
Maar het was de schuld van Sarah en moge de vloek van een gebroken man ongeluk over haar brengen en haar het bloed in de aderen doen verdrogen! Niet dat ik mij zelf wensch schoon te wasschen. Ik weet, dat ik weer aan mijn drankzucht begon toe te geven, beest dat ik was. Doch zij zou het mij vergeven hebben; zij zou mij op mijn weg hebben gestuit, als een touw een hijschblok, als die andere vrouw nooit onzen drempel had betreden. Want Sarah Cushing beminde mij — dat is de oorzaak van de geschiedenis; — zij beminde mij, tot haar liefde in giftigen haat verkeerde, toen zij wist, dat ik meer dacht aan den voetstap van mijn vrouw in het slijk, dan aan haar geheele lichaam en ziel.
Ze waren drie zusters. De oudste was een goedhartige oude vrouw, de tweede een duivelin en de derde een engel. Sarah was drie en dertig jaar en Mary negen en twintig, toen ik trouwde. Wij, Mary en ik, waren, toen wij onze huishouding opzetten, gelukkig met elkaar van den morgen tot den avond en in gansch Liverpool was er geen betere vrouw dan mijn Mary. En toen verzochten wij Sarah een week bij ons te komen; en die week werd een maand en zij bleef nog langer, totdat het scheen, alsof zij tot ons gezin behoorde.
Ik was in dien tijd vlijtig en oppassend en wij legden wat geld over en alles liet zich zoo mooi aanzien als een nieuwe munt. Mijn God, wie zou gedacht hebben, dat het zoover zou komen? Wie zou het hebben kunnen droomen?
Ik was dikwijls op 't eind van de week te huis en soms,