Название | Specialiteiten |
---|---|
Автор произведения | Multatuli |
Жанр | Зарубежная классика |
Серия | |
Издательство | Зарубежная классика |
Год выпуска | 0 |
isbn |
Een specialiteit is …
Lieve lezer, ik weet het waarachtig niet!
Zou ook dŕt woord misschien 'n deun zyn, de basnoot waarop armoed aan denkvermogen 't maseurige wysje doedelt van den right man?
Na de duidelyke uiteenzetting van de beteekenis die we aan 't woord specialiteit moeten hechten, behandelen wy nu—ik hoop even afdoende—de vraag waar zoo'n specialiteit behoort geplaatst te worden?
Wel … niets eenvoudiger. On the right place, natuurlyk.
Wie dáármee niet tevreden is …
De bakker by z'n oven, de smid voor z'n vuur, de kat achter de kachel, en ROLLET in 't tuchthuis, als 't waar is althans, wat BOILEAU van dien heer zeide.
En waar specialiteiten niet behooren? Allereenvoudigst alweer!
ROLLET op 't kussen, enz. enz.
Het doet me waarlyk genoegen de verhandeling in drie deelen zoo goed en kort te hebben afgedaan. Ik gunde me ditmaal den tyd niet, den lezer te vervelen. Daar echter m'n blaadje nog niet vol is, vraag ik 't woord voor 'n klein verhaal. Misschien stelt het den lezer eenigszins schadeloos voor de lankdradigheid van de verhandeling.
Aan 'n table-d'hôte in den Haag, sprak ik. Dit moet vermeld worden als 'n uitzondering, dewyl anders gewoonlyk myn specialiteit in zwygen bestaat. Maar 'n zeer byzondere reden drong my … och, ik zeg niet gaarne waarom ik deel nam aan de konversatie.
Er was spraak van handel, winkeliers-smart, kramers-humbug, koopmanstrouw en verdere Nederlandsche volkomenheden. Ik had 'n paar bydragen geleverd, doch met weinig succes. Men vond ze niet pikant. 't Is dus met schroom dat ik die nu herhaal, maar ze kunnen by 't afspinnen van m'n vertelling niet gemist worden.
Ik verhaalde dan hoe 'n gefortuneerd jong-mens middel had weten te vinden om 'n zoogenaamd arbeiders-horloge van koper, voor honderd gulden te verkoopen aan 'n Ťvriendť die 't ding slechts uit de verte gezien had. De handige verkooper had zorggedragen zich te onthouden van de verzekering dat het van goud was, en op 't schertsend bod van den ander, die meende met 'n tamelyk kostbaar werk te doen te hebben, driemaal gevraagd: meen je 't?
–Ja, ja, ja, was er geantwoord, ik meen het!
–Daar heb je 't dan! werd er gezegd en ernstig volgehouden door den ander, tot de betaling inkluis.
Hierin lag nu de pointe van m'n vertelling niet. Maar ik meende die te leggen in 't vervolg van de historie. Een Ťzeer geachtť groothandelaar, scheepsreeder, diaken, enz. wien ik vroeger dat voorvalletje meedeelde, had me geantwoord: Ťhoor eens, daarin moet ik je nu tegenspreken. Hy had driemaal gewaarschuwd, en niet gezegd dat het van goud was. De ander had niet zoo onvoorzichtig moeten zyn … je begrypt … in den handel … neen, ditmaal ben ik 't niet met je eens … driemaal gewaarschuwd … wat wil je nog meer?
Ik had staat-gemaakt op wat verontwaardiging. Maar m'n table-d'hôte- gezelschap scheen voor 'n goed deel uit groothandelaars, scheepsreeders en kerkvoogden te bestaan. Niemand zei: hč!
Nu, 't gebeurt wel meer dat 'n vertelling dóórvalt. Ik moest me schikken.
Doch dit verklaarde niet waarom 'n heer die schuins tegenover me zat, my zoo vreeselyk boos aankeek. Ik kende hem niet, en pynigde m'n geheugen te-vergeefs met de vraag of ik dien man ooit kon beleedigd hebben? De table-d'hôte was zeer goed, ruim voorzien …
Ik moet er dit by zeggen, om te voorkomen dat men dien zuurkyker verdenke van spysnyd, of my van indiskretie in 't ledigen der schotels. Het stuk speelt in den goeden Toelast, waar de voorraad van gerechten waarlyk tegen grooter onbescheidenheid bestand is, dan ik noodig heb me te veroorlooven.
De man keek zuur, en was deftig.
Het uitvaren tegen witte dassen is wat zagerig geworden, en 't spyt me dus veroordeeld te zyn tot geschiedschryver der verblindende kleurloosheid van z'n keelbedervend halsgewaad. In 's hemelsnaam … dat is nu eenmaal zoo. En ook overigens zat de man vol witte dassen. Z'n zwarte rok was 'n witte das. Z'n welgedaan zachtblozend gelaat was 'n witte das. Z'n embonpoint was 'n witte das. En z'n zuurkyken … 'n luiermand vol witte dassen!
Na den diepen val van m'n vertelling, oogstte een commis voyageur grooten byval met oneindige Ťhé!ť 's in, over 'n verhaal dat met 'n Ťmooien slag in de amerikanenť eindigde.
M'n tweede neerlaag liet zich niet lang wachten. Ik verhaalde hoe 'n eerlyk man te … Groningen gebukt ging onder gewetenswroeging, omdat hy—door fielten meegesleept in Ťhandelszakenť—zich 'n tyd lang …
l'occasion, la faim, l'herbe tendre, Et quelque diable aussi le poussant…
Och, m'n goeie beste LAFONTAINE, die diable had best achterwege kunnen blyven! Honger, gelegenheid en … essenbladen zyn ruim voldoende om 'n afgetobden gebreklyder op 'n dwaalspoor te helpen. De man had meegedaan in 't maken van thee die in Gelderland langs de wegen groeit. En hy leed onder 't besef van die fout …
Ga heen in vrede, roep ik hem by dezen toe, en maak geen valsche thee meer. Uw zonden zyn u vergeven. Ik weet wat gy gedragen hebt. Čn daarover, čn omdat ge overigens uw geheel moeilijk leven offerdet aan de waarheid!
Maar niet dŕt vertelde ik aan m'n table-d'hôters. De tot 'n rampzalig einde veroordeelde pointe van m'n verhaal kwam hierop neer, dat ik—natuurlyk zonder namen te noemen—iets over die Geldersche- theekultuur gezegd had aan … 'n industrieel die allerliberaalst was. De man had me—daar gaat de pointe!—ouwerwetsch en dom gevonden, en geantwoord Ťdat zulke dingen overal gebeurden, en dat hyzelf 'n fabriek had van koffiboonen.ť
De gasten praatten dóór alsof ik niets interessants gezegd had. De witte dassen bleven zuurkyken.
M'n ouderling—hy was dit inderdaad—scheen verstand van wyn te hebben. Gedurig hield hij z'n glas tegen 't licht, en doorboorde het met kennersblikken. Hy dronk echter zeer weinig, waaruit ik opmaakte dat de wyn niet deugde. Ik bedroog me. Hy verzekerde z'n buurman die hem daarnaar vroeg, dat de wyn uitstekend was. Maar … zonderling, hy zei dit op ontevreden toon, en als iemand die 'n onaangename waarheid verkondigt.
Met bliksemsnelheid nam ik die byzonderheid aan als opheldering van z'n zuurkyken. De wyn is goed, hy is er boos om. My ziet-i boos aan, dus is hy goed op me … zóó zal 't wezen!
Weer mis! Hy was me volstrekt niet welgezind. Integendeel. Z'n heele linnenkast was hevig op me verstoord. Dit bleek uit de wys waarop hy 't zoutvat niet zien wilde, dat ik hem toeschoof toen hy dit scheen te zoeken. Hy wou van my en m'n zout niet gediend zyn, en voorzag zich elders, uittartend-duidelyk met opzet.
Twee pointes in 't water, zout versmaad … och, 't was zoo bitter!
–Wie is toch die … heer, vroeg ik aan iemand naast me. ŤManť durfde ik niet zeggen, om de witte dassen.
En er werd my 'n naam genoemd, dien ik kende.
–Dat is 'n vrome familie, zei ik.
–Zeker! En hyzelf is vooral niet minder vroom dan de rest. Hy is …
–Ouderling, wil ik wedden.
–Geraden! En hy is boos op je, omdat je … nu dan, omdat je 'n Ťvrydenkerť bent.
't Was zoo! De witte dassen gloeiden van heiligen toorn Ťomdat ik den CHRISTUS smaade, versmaaddeť enz. Hy zou liever sterven dan een myner werken lezen, en had z'n kinderen verboden m'n naam te noemen, of zelfs van me te droomen. Hoe ik dit later zoo precies te weten kwam, doet nu niets ter zake. Ik begreep eenigszins hoe laag hy op my moest neerzien, en op al de fameuze werken die hy uit afschuw niet gelezen had.
–Ouderling alzoo? Gut, ik dacht dat-i nog meer was dan dat. Z'n heele voorkomen kan dominee wezen.
–O neen! Van beroep is hy fabrikant …
Weer doorboorden de