De Koopman van Venetië. Уильям Шекспир

Читать онлайн.
Название De Koopman van Venetië
Автор произведения Уильям Шекспир
Жанр Драматургия
Серия
Издательство Драматургия
Год выпуска 0
isbn



Скачать книгу

beware me! die jongen was heelemaal de staf van mijn ouwen dag, zoo heelemaal mijn steun.

Lancelot:

      Zie ik er uit als een knuppel of een dakpaal, of een steun? – Ken je me ook, vader?

Gobbo:

      Ach heeremetijd, neen, ik ken je niet, Meneertje; maar ik bid je, zeg me toch, is mijn jongen (God mag z'n ziel genadig wezen!) levend of dood?

Lancelot:

      Ken je me niet, vader?

Gobbo:

      Ach, Meneer, ik ben stekeblind; ik ken u niet.

Lancelot:

      Neen, en ook al hadt u je oogen, dan zou je me misschien toch niet kennen: dàt is eerst een knappe vader die zijn eigen kind kent. Komaan, ouwe man, ik zal je nieuws van je zoon vertellen. (Hij knielt.) Geef me je zegen: de waarheid komt toch aan 't licht; moord kan niet lang verborgen blijven, maar wel van wien iemand de zoon is; maar in 't eind komt de waarheid toch aan den dag.

Gobbo:

      Sta asjeblieft op, Meneer. Ik ben er zeker van dat u mijn jongen Lancelot niet bent.

Lancelot:

      Laten we er asjeblieft geen gekheid meer over maken, maar geef me uw zegen: ik ben Lancelot, je jongen die was, je zoon die is, je kind dat zal zijn.

Gobbo:

      Ik kan niet gelooven dat u me zoon bent.

Lancelot:

      Ik weet niet wat ik daarvan zeggen moet; maar ik ben Lancelot, de knecht van den Jood, en ik ben er zeker van dat uw vrouw, Grietje, mijn moeder is.

Gobbo:

      Waarachtig, haar naam is ook Grietje; en ik zweer d'er op, dat als jij Lancelot bent, je mijn eigen vleesch en bloed bent. Mijn Hemel, de jongen zou EdelAchtbare kunnen wezen! Wat heb je een baard gekregen! Je hebt meer haar aan je kin dan mijn karrepaard Dorus aan z'n staart.28

Lancelot:

      Dan groeit Dorus z'n staart bepaald tegen z'n rug op; want ik weet zeker dat hij meer haar in zijn staart had dan ik op mijn gezicht, toen ik hem 't laatst zag.

Gobbo:

      Heere, Heere, wat ben je veranderd! En kan je 't nogal goed met je meester vinden? 'k Heb 'n cadeautje voor 'm meêgebracht. Hoe sta je nu met hem?

Lancelot:

      Goed, goed; maar, nu ik er mijn zinnen op gezet heb weg te loopen, heb ik voor mij geen zin stil te zitten voordat ik een eind heb geloopen. Mijn meester is op en top een Jood: hem een cadeau geven! Geef hem een strop: ik word uitgehongerd in zijn dienst; je kunt al m'n vingers met mijn ribben tellen. Vader ik ben blij dat je gekomen bent: geef je cadeau liever aan 'n zekeren menheer Bassanio, die bizonder mooie livreien geeft. Als ik hem niet mag dienen, dan zal ik zoover loopen als God me grond geeft. – O wat 'n mooi buitenkansje! daar komt hij zelf aan; – naar hem toe, vader: want ik ben een Jood, als ik den Jood langer wil dienen.

      Bassanio komt met Leonardo en ander gevolg op.

Bassanio:

      Dat kun je wel doen: – maar laat er zóó'n haast achter gezet worden, dat 't souper op z'n laatst om vijf uur klaar is. Laat deze brieven bezorgen; laat de livreien maken, en vraag of Gratiano dadelijk bij me aan huis komt.

      (Een Bediende af.)

Lancelot:

      Naar hem toe, vader!

Gobbo:

      God zegen UEdele!

Bassanio:

      Dank je zeer. Wou je wat van me hebben?

Gobbo:

      Dat is mijn zoon, Meneer, een arme jongen —

Lancelot:

      Géén arme jongen, Meneer, maar de bediende van den rijken Jood; en ik wou wel graag, Meneer, zooals mijn vader 't u zal expliceeren —

Gobbo:

      Hij heeft, on zoo te zeggen, Meneer, heel veel senie om bediende te zijn bij —

Lancelot:

      Ja, om het nu maar eens in één woord te zeggen, ik ben bediende bij den Jood, en ik verlang, zooals mijn vader 't u zal expliceeren —

Gobbo:

      Zijn meester en hij zijn met UWEdele's welnemen lang geen koek-en-ei met elkaar —

Lancelot:

      Om kort te gaan, het is de heuzelijke waarheid dat de Jood, omdat-i me gemeen heeft behandeld, mij dwingt, zooals mijn vader, die een oud man is, naar ik hoop u zal parlementeeren —

Gobbo:

      Ik heb hier een schoteltje duiven, dat ik UEdele wel zou willen cadeau doen; en mijn verzoek is —

Lancelot:

      Kort en goed, het verzoek comprommeteert29 mezelf, zooals UEdele zult te weten komen van dezen braven ouwen man; en, al zeg ik het zelf, al is-i 'n ouwe man, toch mijn vader, de arme man.

Bassanio:

      Laat één voor allebei spreken. – Wat wil je?

Lancelot:

      U dienen, Meneer.

Gobbo:

      Dat is juist het defectieve30 van de zaak, Meneer.

Bassanio:

      Ik ken je goed: 't verzoek is toegestaan.

      Конец ознакомительного фрагмента.

      Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

      Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.

      Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.

      1

      Romeinsche oorlogsgod, ook god van het begin van het jaar, met twee aangezichten, waarvan het eene vaak jeugdig en glimlachend en het andere oud en gefronsd was.

      2

      Koning van Pylos (Navarino), een der Grieksche helden die aan den Trojaanschen oorlog deelnamen; de type van ouderdom, wijsheid en ernst.

      3

      Toespeling op een grafteeken.<

1

Romeinsche oorlogsgod, ook god van het begin van het jaar, met twee aangezichten, waarvan het eene vaak jeugdig en glimlachend en het andere oud en gefronsd was.

2

Koning van Pylos (Navarino), een der Grieksche helden die aan den Trojaanschen oorlog deelnamen; de type van ouderdom, wijsheid en ernst.

3

Toespeling op een grafteeken.

4

Vgl. Mattheus V, 22.

5

Nl. den dunk van wijsheid dien de menschen van u krijgen moeten, juist iets voor maltentige lieden om naar te streven.

6

Onder aanvoering van Jason zeilden de Argonauten naar Kolchos (of Kolchis,) ten Oosten van de Zwarte Zee om de gouden vacht te halen.

7

Nl. Venetië.

8

Spreuken XVII, 5



<p>28</p>

Lancelot knielt met den rug naar zijn vader, die bij 't betasten van Lancelots hoofdhaar denkt dat hij een baard te pakken heeft.

<p>29</p>

Hij bedoelt: "de zaak gaat mij aan, betreft mij," maar hij gebruikt om deftig te zijn een woord waarvan hij de beteekenis niet begrijpt.

<p>30</p>

Hij bedoelt: "het effectieve."