Название | Held, Verrader, Dochter |
---|---|
Автор произведения | Морган Райс |
Жанр | Героическая фантастика |
Серия | Over Kronen en Glorie |
Издательство | Героическая фантастика |
Год выпуска | 0 |
isbn | 9781640293540 |
Het leek meer op wat Thanos gedaan zou hebben. Dat leven was niet bedoeld voor iemand als zij.
“Mijn leven zou zoveel makkelijk zijn geweest als ik jou niet had ontmoet, Prins Thanos,” zei Felene. Ze trok aan één van de lijnen om haar boot van koers te laten veranderen.
Ze meende het echter niet. Haar leven zou vooral korter zijn geweest als ze Thanos niet had ontmoet. Zonder hem zou ze op het Eiland der Gevangenen gestorven zijn, en daarna…
Hij was een man die echt een doel leek te hebben. Een man die ergens voor stond, al was Felene er dan voor nodig geweest om hem daaraan te herinneren. Hij was een man die bereid was geweest om te vechten tegen de mensen die hem hadden grootgebracht. Hij had tegen het Rijk gevochten, ondanks het feit dat het makkelijker voor hem geweest was als hij dat niet had gedaan. Hij was bereid geweest om zijn leven op te offeren om Stephania te redden, en dat was precies wat een held gedaan zou hebben.
“Ik denk dat als ik verstandig was geweest, ik voor je gevallen zou zijn,” zei Felene terwijl ze over de prins dacht. Hij was in ieder geval een beter persoon geweest om verliefd op te worden dan Elethe. Maar in dit leven kreeg je niet wat je wilde. En je kon zeker niet kiezen op wie je verliefd werd.
Het was voldoende dat Thanos een man was om te respecteren, om te bewonderen zelfs. Het was voldoende dat de gedachte aan wat hij gedaan zou hebben, Felene een beter persoon maakte.
“In elk geval een verstandiger persoon.”
Felene zuchtte. Het was zinloos om met zichzelf te discussiëren. Ze wist al wat ze ging doen.
Ze zou naar Delos gaan. Ze zou Thanos vinden, als hij nog in leven was. Ze zou Stephania vinden, ze zou Elethe vinden, en bloed zou met bloed vergolden worden. Thanos zou waarschijnlijk gestreefd hebben naar een wat beschaafdere vorm van wraak, maar ze kon anderen slechts tot op een bepaalde hoogte evenaren. Zelfs al ging het om een prins.
Nu restte haar alleen nog de vraag hoe ze Delos binnen zou komen. Felene twijfelde er niet aan dat de stad in oorlog zou zijn tegen de tijd dat ze aan zou komen, als Delos niet al gevallen was. De vloot van Felldust zou waarschijnlijk een drijvende barricade voor de stad zijn, een oude oorlogstactiek om havens te blokkeren.
Niet dat Felene dat iets kon schelen. Ze maakte zo nu en dan een aardige winst door om blokkades heen te smokkelen. Voedsel, informatie, mensen die op de vlucht waren, het was allemaal hetzelfde.
Toch kon Felene zich niet voorstellen dat de soldaten van Felldust haar met open armen zouden ontvangen als ze dom genoeg was om recht op de stad af te varen. In de verte kon Felene al fragmenten van de vloot van Felldust onderscheiden, die als kralen aan een ketting in de richting van het Rijk voeren. De grootste vloot was allang vertrokken, en de rest vertrok nu in clusters, in groepen van drie of vier.
Zij waren waarschijnlijk de meest verstandige. Felene had altijd meer affiniteit gehad voor de mensen die na een gevecht arriveren om te stelen, dan voor degenen die hun levens riskeerden in het gevecht zelf. Zij waren degenen die wisten hoe ze voor zichzelf moesten zorgen. Zij waren Felene’s mensen.
Ineens kreeg ze een idee, en Felene stuurde haar skiff in de richting van één van de groepen. Met haar goede arm trok ze een mes tevoorschijn.
“Ahoy daar!” riep ze in haar beste Felldust dialect. Er verscheen een man aan de reling, die haar met pijl en boog onder schot hield. “Dacht je dat we jullie allemaal aan—”
Hij gorgelde toen Felene het mes gooide en hem halverwege de keel smoorde. Hij voel van de boot en viel met een pols in het water.
“Hij was één van mijn beste mannen,” zei een stem.
Felene lachte. “Dat betwijfel ik, anders had je hem niet over de reling laten kijken om te zien of ik een bedreiging was. Ben jij de kapitein?”
“Dat ben ik,” riep hij terug.
Dat was goed. Felene had geen tijd om te onderhandelen met mensen die daar niet toe bevoegd waren.
“Jullie zijn onderweg naar Delos?” wilde ze weten.
“Waar zouden we anders heen gaan?” riep de kapitein terug. “Dacht je dat we aan het vissen waren?”
Felene dacht aan de haaien die haar bij de kust hadden opgejaagd. Ze dacht aan het lichaam dat ze nu aan het verslinden waren. “Zou toch kunnen. Er ligt aas in het water, en er zit behoorlijk wat winst in dit gebied.”
“En nog meer in Delos,” riep de stem terug. “Wilde je je bij ons konvooi aansluiten?”
Felene haalde haar schouders op, alsof het haar niet zoveel uitmaakte. “Ik dacht dat jullie wel een extra zwaard konden gebruiken.”
“En jij een financieel extraatje. Maar je ziet eruit alsof je kunt vechten. Je houdt ons niet op, en je eet van je eigen voorraden. Redelijk?”
Meer dan redelijk, want Felene had haar ingang naar Delos gevonden. Hoe groot het cordon rond de stad ook zou zijn, de vloot van Felldust zou haar geen tweede blik waardig keuren als ze er deel van uitmaakte.
“Redelijk,” riep ze terug. “Zolang jullie mij maar niet ophouden!”
“Klaar voor de strijd. Dat bevalt me wel.”
Ze konden leuk vinden wat ze wilden, zolang ze Felene maar met rust lieten. Laat ze maar denken dat ze meeging om het goud. Het enige dat er iets toe deed was—
De hoestbuit verraste Felene, en deed haar bijna dubbelklappen. Het scheurde door haar heen, en haar longen voelden alsof ze in brand stonden. Ze deed haar hand voor haar mond, en zag dat ze bloed ophoestte.
“Ben je in orde daarbeneden?” vroeg de kapitein van het schip argwanend. “Is dat bloed? Je draagt niet één of andere plaag bij je, of wel?”
Felene twijfelde er niet aan dat hij haar niet aan boord zou laten als hij vermoedde dat dat het geval was. Of hij zou haar boot in brand steken om er zeker van te zijn dat er geen ziekte in de buurt kwam.
“Ben in mijn maag geraakt tijdens een gevecht op de steigers,” loog ze, terwijl ze haar hand aan de reling afveegde. “Het stelt niets voor.”
“Het kan niet veel goeds zijn als je bloed ophoest,” riep de kapitein terug. “Je kunt beter een genezer zoeken. Je kunt geen goud uitgeven als je dood bent.”
Het was waarschijnlijk goedbedoeld advies, maar Felene was nooit iemand geweest die daarnaar luisterde. Als er alleen goud op het spel had gestaan, had ze misschien wel de raad van de man opgevolgd.
“Dat is wat ze zeggen,” grapte Felene. “Ik zeg dat ze niet hard genoeg hun best doen.”
Ze liet de kapitein van het schip lachen. Ze had wel wat beters te doen.
Het was tijd om Stephania en Elethe te vermoorden.
HOOFDSTUK ZEVEN
Elke dag vervolgde het konvooi van voormalige dienstplichtigen hun weg over het platteland rondom Delos, en elke dag betrapte Sartes zichzelf erop dat hij naar Leyana staarde, zoekend naar een manier om haar te vertellen hoe hij zich voelde in haar bijzijn.
Elke dag zocht Sartes naar de juiste woorden, denkend aan de dingen die een eloquenter persoon gezegd zou hebben. Wat Thanos gezegd zou hebben, of Akila, of… of wie dan ook zo verliefd was en niet wist wat hij met zichzelf aan moest?
Hij bracht zijn tijd door met denken aan Leyana en denken aan de dingen die hij moest doen. Ze reisden van dorp naar dorp en deelden de voorraden uit die ze hadden. Ze brachten de voormalige dienstplichtigen terug naar huis, en probeerden de mensen zoveel mogelijk gerust te stellen.
Elke dag probeerde hij iets te bedenken om tegen haar te zeggen, en elke dag ging hij slapen zonder het gezegd te hebben.
“Ben je in orde?” vroeg Leyana met een glimlach. Ze had er een gewoonte van gemaakt om op dezelfde wagen als Sartes mee te rijden, en Sartes moest toegeven dat hij dat leuk vond. Wanneer ze hun kamp opsloegen, stond