Название | Ridder, Erfgenaam, Prins |
---|---|
Автор произведения | Морган Райс |
Жанр | Героическая фантастика |
Серия | Over Kronen en Glorie |
Издательство | Героическая фантастика |
Год выпуска | 0 |
isbn | 9781640290747 |
Lucious zwaaide zijn zwaard boven zijn hoofd rond, genietend van de manier waarop het glinsterde in het licht van de opkomende zon. Toen hakte hij in op de oude man die het had gewaagd om hem in de weg te staan. Om hem heen vielen nog meer burgers door de handen van zijn mannen: degene die het waagden zich te verzetten, en degenen die dom genoeg waren om op de verkeerde plek op het verkeerde tijdstip te zijn.
Het geschreeuw galmde om hem heen, en hij glimlachte. Hij genoot ervan wanneer de boeren probeerden te vechten, want het gaf zijn mannen een excuus om hen te laten zien hoe zwak ze waren ten opzichte van hun meerderen. Hoe veel had hij er nu al gedood in dit soort plunderingen? Hij had niet de moeite genomen om de tel bij te houden. Waarom zou hij zijn laatste beetje aandacht aan hun soort besteden?
Toen de boeren op de vlucht begonnen te slaan, keek Lucious om zich heen, en hij gebaarde naar een aantal van zijn mannen. Ze gingen hen achterna. Rennen was bijna beter dan vechten, want er zat een uitdaging in om hen op te jagen als ze prooien die ze waren.
“Uw paard, uwe hoogheid?” vroeg één van de mannen die Lucious’ hengst leidde.
Lucious schudde zijn hoofd. “Mijn boog, denk ik.”
De man knikte en overhandigde Lucious een elegante recurveboog van wit as, gemengd met hoorn en bewerkt met zilver. Hij legde een pijl op de boog, trok het koord naar achteren, en liet los. In de verte ging één van de rennende boeren tegen de grond.
Er waren geen boeren meer om tegen te vechten, maar dat betekende niet dat ze hier klaar waren. Nog lang niet. Verstopte boeren, zo had hij ondervonden, konden net zo vermakelijk zijn als vluchtende of vechtende boeren. Er waren zoveel verschillende manieren om degenen die eruitzagen alsof ze goud hadden te martelen, en zoveel manieren om degenen die met de rebellen sympathiseerden te executeren. Het brandende wiel, de galg, de strop… wat zou het vandaag worden?
Lucious gebaarde naar een aantal van zijn mannen om deuren open te trappen. Zo nu en dan vond hij het leuk om degenen die zich verborgen uit te roken, maar huizen hadden meer waarde dan boeren. Er kwam een vrouw naar buiten gerend, en Lucious greep haar vast. Hij gooide haar achteloos in de richting van één van de slavendrijvers, die hem had gevolgd zoals een zeemeeuw een vissersboot volgde.
Hij slenterde de dorpstempel binnen. De priester lag al op de grond, zijn handen tegen zijn gebroken neus gedrukt, terwijl Lucious’ mannen gouden en zilveren ornamenten in een zak verzamelden. Een vrouw, gekleed in de mantel van een priesteres stond op om hem te confronteren. Lucious merkte op dat er een plukje blond haar van onder haar kap uit stak, een zekere gelijkenis die hem meteen opviel.
“U kunt dit niet doen,” drong de vrouw aan. “Dit is een tempel!”
Lucious greep haar vast en trok de capuchon van haar mantel weg om naar haar te kijken. Ze was geen dubbelganger van Stephania—dat kon geen enkele laag geboren vrouw zijn—maar ze leek voldoende op haar om haar een tijdje bij zich te houden. In elk geval tot hij verveeld raakte.
“Ik ben gestuurd door je koning,” zei Lucious. “Probeer me niet te vertellen wat ik niet kan doen!”
Te veel mensen hadden dat al bij hem geprobeerd. Ze hadden geprobeerd hem beperkingen op te leggen, terwijl hij degene was die geen beperkingen zou moeten hebben. Zijn ouders probeerden het, maar op een dag zou hij koning worden. Hij moest koning worden, ongeacht wat hij in de bibliotheek had ontdekt toen Cosmas dacht dat hij de dom was om het te begrijpen. Thanos zou leren waar hij stond.
Lucious had sloot zich om het haar van de priesteres. Ook Stephania zou op haar plek gezet worden. Hoe durfde ze zomaar met Thanos te trouwen, alsof hij de prins was die iedereen wilde? Nee, Lucious zou een manier vinden om het recht te zetten. Hij kon Thanos en Stephania uit elkaar halen, net zo makkelijk als dat hij de hoofden van degenen die het op hem hadden gemunt open kon splijten. Hij zou Stephania als zijn echtgenote claimen, niet alleen omdat ze van Thanos was, maar ook omdat ze het perfecte ornament was voor iemand van zijn rang. Hij zou ervan genieten, en tot die tijd zou de priesteres een geschikte plaatsvervangster zijn.
Hij duwde haar naar één van zijn mannen zodat hij haar in de gaten kon houden, en liep verder om te zien wat voor vermaak hij nog meer in het dorp kon vinden. Toen hij naar buiten liep zag hij dat twee van zijn mannen één van de dorpelingen, die had geprobeerd te vluchten, aan een boom vastbonden.
“Waarom hebben jullie deze laten leven?” wilde Lucious weten.
Eén van hen glimlachte. “Tor hier vertelde me iets over iets dat de noordelingen doen. Ze noemen het de Bloed Arend.”
Dat klonk Lucious wel goed in de horen. Hij wilde net vragen wat het inhield toen hij geschreeuw hoorde uit één van de uitkijktorens. Lucious keek om zich heen, maar in plaats van een horde met burgers, zag hij een eenzame figuur te paard naderen. Lucious herkende de wapenrusting onmiddellijk.
“Thanos,” zei hij. Hij knipte met zijn vingers. “Wel, het lijkt erop alsof vandaag nog interessanter wordt dan ik dacht. Breng me mijn boog.”
***
Thanos dreef zijn paard voorwaarts toen hij zijn halfbroer zag. Alle twijfel die hij had gehad over Stephania achterlaten smolt weg in de hitte van zijn woede om de dode boeren, de slavendrijvers, de man die aan de boom was vastgebonden.
Hij zag Lucious verschijnen en een boog spannen. Even kon Thanos niet geloven dat hij het zou doen, maar waarom ook niet? Lucious had al eerder geprobeerd om hem te vermoorden.
Hij zag de pijl de boog uitvliegen en wist nog net op tijd zijn schild te heffen. De pijlpunt raakte de metalen rand van zijn schild, waarna hij eraf kletterde. Er volgde een tweede pijl, die dwars door het schild heen ging en slechts een paar centimeter van Thanos’ gezicht tot stilstand kwam.
Thanos zette zijn paard aan tot een volle galop toen er een derde pijl langs hem heen suisde. Hij zag Lucious en zijn mannen uit de weg duiken en denderde over de plek waar ze zojuist hadden gestaan. Zijn paard steigerde en hij trok zijn zwaard, net toen Lucious weer overeind krabbelde.
“Thanos, zo snel. Ik zou haast denken dat je blij bent om me te zien.”
Thanos richtte de punt van zijn zwaard op Lucious’ hart. “Dit stopt nu, Lucious. Ik zal je niet meer van onze mensen laten vermoorden.”
“Onze mensen?” kaatste Lucious terug. “Dit zijn mijn mensen, Thanos. Ik kan met ze doen wat ik wil. Ik zal het je laten zien.”
Thanos zag dat hij zijn zwaard trok en naar de man liep die aan de boom was vastgebonden. Thanos besefte wat zijn halfbroer van plan was en bracht zijn paard weer in beweging.
“Hou hem tegen,” beval Lucious.
Zijn mannen kwamen meteen in actie. Eén van hen kwam met een speer op Thanos af. Thanos weerde de speer met zijn schild af, hakte de kop van het wapen af met zijn zwaard en gaf de man een trap. Hij haalde uit toen er een andere soldaat op hem af kwam, en duwde zijn zwaard naar beneden, door de schouder van de man heen.
Hij baande zich een weg naar voren, tussen de soldaten door. Lucious was nog steeds onderweg naar het slachtoffer dat hij had uitgekozen. Thanos haalde uit naar één van Lucious’ zware jongens en haastte zich naar voren terwijl hij Lucious zijn eigen zwaard zag trekken. Thanos kon nog maar net zijn schild ertussen zetten, en het geluid van metaal op metaal was oorverdovend.
Lucious greep zijn schild vast.
“Je bent voorspelbaar, Thanos,” zei hij. “Medeleven is altijd al je zwakte geweest.”
Hij gaf een ruk aan het schild, zo hard dat Thanos uit het zadel werd getrokken. Thanos rolde door om een zwaard te ontwijken, en trok zijn arm uit de straps van zijn schild. Hij pakte zijn zwaard met beide handen vast terwijl Lucious’ mannen weer dichterbij kwamen. Hij zag zijn paard ervandoor gaan, maar dat betekende dat hij nu niet het voordeel van hoogte had.
“Maak hem af,” zei Lucious. “We geven de rebellen de schuld.”
“Dat probeer je wel vaker, nietwaar?” riep Thanos. “Het is jammer dat je je werk nooit afmaakt.”
Op