Название | Een Eed Van Broeders |
---|---|
Автор произведения | Морган Райс |
Жанр | Героическая фантастика |
Серия | De Tovenaarsring |
Издательство | Героическая фантастика |
Год выпуска | 0 |
isbn | 9781632916457 |
“Dan kunnen we maar beter sneller roeien, zei hij.
HOOFDSTUK NEGEN
Volusia stond midden in de eindeloze woestijn, de groene bodem kraakte en was uitgedroogd, zo hard als steen onder haar voeten, en ze staarde recht vooruit, geconfronteerd met het gevolg van Dansk. Ze stond daar trots, een dozijn van haar beste raadgevers achter haar tegen twee dozijn van hun mannen, typisch Keizerlijk; lang, breed geschouderd, met de gloeiende gele huid, de fonkelende rode ogen en twee kleine horens. Het enige zichtbare verschil met deze mensen uit Dansk was dat na een tijd hun horens naar de zijkant groeiden in plaats van recht omhoog.
Volusia keek over hun schouders en zag in de horizon de woestijnstad Dansk, groot, zeer imposant, tot wel dertig meter de lucht in, zijn groene muren hadden de kleur van de woestijn, gemaakt van steen of baksteen – ze zag niet welke. De stad lag in een perfecte cirkel, borstweringen boven aan de muur, en daar tussen waren om de drie meter soldaten geplaatst, ze keken uit over ieder gebouw, de wacht houdend, iedere hoek van de woestijn gadeslaand. Het zag er ondoordringbaar uit.
Dansk lag direct in het zuiden van Maltolis, halverwege de stad van de krankzinnige Prins en de zuidelijke hoofdstad en het was een bolwerk, een centraal kruispunt. Volusia had er veel van haar moeder over gehoord, maar had het nog nooit zelf bezocht. Ze zei altijd dat niemand het Keizerrijk kon innemen zonder eerst Dansk in te nemen.
Volusia keek terug naar hun leider, hij stond voor haar met zijn gezant, zelfgenoegzaam, arrogant naar haar grijnzend. Hij zag er anders dan de anderen uit, duidelijk hun leider, met een air van zelfvertrouwen, meer littekens op zijn gezicht, en met twee lange vlechten vanaf zijn hoofd tot aan zijn middel. Zij stonden daar in de stilte, ieder op de ander wachtend om te spreken, geen geluid was te horen buiten het huilen van de wind in de woestijn.
Eindelijk, hij werd zeker moe van het wachten, sprak hij:
“Dus je wilt onze stad binnen gaan?”vroeg hij haar. “Jij en jouw mannen?”
Volusia staarde terug, trots, zelfverzekerd en uitdrukkingloos.
“Ik wil er niet binnen gaan,” zei ze. “Ik wil het innemen. Ik ben gekomen om je de voorwaarden van overgave te geven.”
Hij staarde een paar seconden botweg naar haar terug, alsof hij haar woorden probeerde te begrijpen, toen gingen uiteindelijk zijn ogen wagenwijd van verrassing open. Hij leunde naar achteren en lachte uitbundig, en Volusia kreeg een kleur.
“Wij?!”zei hij. “Overgeven!?”
Hij krijste van het lachen, alsof hij de beste grap van de wereld gehoord had. Volusia staarde hem kalm aan en het viel haar op dat alle soldaten die bij hem aangesloten waren niet lachten – ze glimlachten zelfs niet. Zij staarden haar ernstig aan.
“Je bent maar een meisje,”zei hij uiteindelijk en keek geamuseerd. “Je weet niets van de geschiedenis van Dansk, of onze woestijn, of onze mensen. En als je dat wel deed, dan wist je dat wij ons nog nooit overgegeven hebben. Niet één keer. Niet in tienduizenden jaren. Niet voor wie dan ook. Zelfs niet voor het leger van Atlow de Grote. Nog nooit is Dansk veroverd.”
Zijn lach veranderde naar een dreigende blik.
“En nu kom jij hier,” zei hij, “een stom jong meisje, uit het niets, met een dozijn soldaten, en jij vraag of wij ons willen overgeven? Waarom zou ik jou niet meteen doden of je naar de kerkers brengen? Ik denk dat jij over de voorwaarden van overgave moet onderhandelen. Als ik je afwijs, zal deze woestijn je doden. Aan de andere kant, als ik je opneem, zal ik je mogelijk doden.”
Volusia staarde kalm terug, en vertrok geen spier.
“Ik bied je niet mijn voorwaarden nog een tweede keer aan,” zei ze rustig. “Geef je nu over en ik zal al jullie levens sparen.”
Hij staarde verbluft terug naar haar, en hij had eindelijk door dat ze serieus was. “Je bent aan het raaskallen, klein meisje. Je heb te lang in de woestijnzonnen gelopen.”
Ze staarde terug, haar ogen werden donkerder.
“Ik ben geen klein meisje,” antwoordde ze. “Ik ben de grote Volusia van de grote stad Volusia. Ik ben de Godin Volusia. En jij en alle andere wezens op aarde, zijn ondergeschikt aan mij.”
Hij staarde haar aan, zijn uitdrukking veranderde, staarde naar haar alsof ze gek was.
“Jij bent Volusia niet,” zei hij. “Volusia is ouder. Ik heb haar zelf ontmoet. Het was geen plezierige ervaring. En toch zie ik de overeenkomst. Je bent…haar dochter. Ja, nu zie ik het. Waarom komt je moeder niet met ons praten? Waarom stuurt ze jou, haar dochter?”
“Ik ben Volusia,” antwoordde ze. “Mijn moeder is dood. Daar heb ik zelf voor gezorgd.”
Hij staarde terug naar haar, zijn uitdrukking werd ernstig. Voor het eerst leek hij onzeker.
“Je mag dan wel in staat zijn geweest om je moeder te vermoorden,” zei hij. “Maar je bent een dwaas om ons te bedreigen. Wij zijn niet een weerloze vrouw en jouw mannen van Volusia zijn hier ver vandaan. Je bent dwaas om je zo ver van je burcht te wagen. Denk je dat je onze stad kan innemen met een dozijn soldaten?”vroeg hij, ondertussen liet hij afwisselend het heft van zijn zwaard los en greep het weer alsof hij eraan dacht om haar te doden.
Ze lachte langzaam.
“Ik kan het niet met een dozijn innemen,” zei ze. “Maar ik kan het wel met tweehonderdduizend innemen.”
Volusia verhief één vuist hoog in de lucht, de Gouden Staf vastklemmend, hoger en hoger, ze hield haar ogen op hem gericht, en terwijl ze dit deed, zag ze hoe de leider van de gezanten van Dansk over haar schouder keek en zijn gezicht veranderde naar paniek en schok. Ze draaide zich niet om om te weten waar hij naar keek: haar tweehonderdduizend Maltolische soldaten waren op haar signaal de heuvel opgekomen en strekten zich uit over de gehele horizon. Nu wist de leider van Dansk welk gevaar zijn stad liep.
De haren stonden recht overeind bij al zijn gezanten, ze zagen er doodsbang uit en alsof ze niet snel genoeg terug naar de veiligheid van hun stad wilden rennen.
“Het Maltolische leger,” zei hun leider, voor het eerst klonk er angst in zijn stem. “Wat doen ze hier, bij jou?”
Volusia glimlachte terug.
“Ik ben een godin,” zei ze. “Waarom zouden ze mij niet dienen?”
Hij keek haar weer aan met een blik van ontzag en verrassing.
“Maar toch zou je het niet aandurven om Dansk aan te vallen,” zei hij met een trillende stem. “We staan onder de directe bescherming van de hoofdstad. Het Keizerlijk leger bestaat uit miljoenen. Als je onze stad inneemt zijn ze verplicht om wraak te nemen. Jullie worden te zijner tijd allemaal afgeslacht. Je kan niet winnen. Ben je zo roekeloos? Of zo stom?”
Ze bleef glimlachten en genoot van zijn ongemak.
“Misschien een beetje van beiden,” zei ze. “Of misschien kriebelt het wel om mijn nieuwgevonden leger uit te proberen en hun vaardigheden op jou scherpen. Het is een beetje ongelukkig dat jullie in de weg liggen, tussen mijn mannen het de hoofdstad. En niets, niets zal mij in de weg staan.”
Hij keek haar woest aan, zijn gezicht veranderde in een grijns. En nu, voor het eerst, kon ze ware paniek in zijn ogen zien.
“We kwamen om de voorwaarden te bespreken en we accepteren ze niet. We bereiden ons op oorlog voor, als dat is wat je wenst. Onthoud alleen: je hebt dit over jezelf opgeroepen.”
Plotseling schopte hij zijn zerta met een kreet en hij draaide zich om, met de anderen, en galoppeerde weg, zijn konvooi een stofwolk veroorzakend.
Volusia steeg onverschillig van haar zerta af, reikte over en pakte een korte, gouden speer terwijl haar aanvoerder, Soku, ook reikte en het aan haar gaf. Ze hield één hand in de wind omhoog, voelde de koelte, deed één oog dicht en richtte. Toen leunde ze naar voren en gooide het.
Volusia keek hoe de speer in een hoge boog