“Ik heb niet…” Kevin dwaalde af toen hij Luna hem aan zag staren. Staren kon ze goed. Kevin had het vermoeden dat ze waarschijnlijk geoefend had. Hij had iedereen, van pestkoppen tot onbeschofte winkeleigenaren, zien terugdeinzen omdat ze niet langer tegen haar gestaar konden. Met die blik van haar was het onmogelijk om tegen haar te liegen. “Oké, dat heb ik, maar het is moeilijk, Luna. Ik heb iets… nou, iets waarvan ik niet weet hoe ik het je moet vertellen.”
“Oh, doe niet zo stom,” zei Luna. Ze vond een achtergelaten frisdrank blikje en schopte het over het pad tussen haar voeten, met de vaardigheid van iemand die dat al veel te vaak had gedaan. “Ik bedoel, hoe erg kan het zijn? Ga je verhuizen? Moet je weer naar een andere school?”
Misschien zag ze iets in zijn ogen, want ze zweeg even. Er was iets breekbaars aan die stilte, alsof ze allebei op hun tenen liepen om te voorkomen dat hij verbroken werd. Maar ze moesten wel. Ze konden niet eeuwig blijven doorlopen.
“Iets ergs dus?” zei ze. Met een laatste beweging van haar voet schopte ze het blikje in een afvalbak.
Kevin knikte. Erg was één manier om het te brengen.
“Hoe erg?”
“Erg,” zei hij. “Het reservoir?”
Het reservoir was de plek waar ze heen gingen als ze wilde zitten en ergens over wilden praten. Ze hadden gepraat over dat Billy Hames Luna leuk had gevonden toen ze negen waren, en over de dood van Kevins kat, Tiger, toen ze tien waren. Niets van dat alles had hen hier op voor kunnen bereiden. Hij was geen kat.
Ze liepen naar de waterkant, uitkijkend over de bomen aan de andere kant, de mensen met hun kano’s en hun roeiboten. Vergeleken met een aantal andere plekken waar ze vaak rondhingen was dit fijn. Mensen gingen ervan uit dat Kevin een jongen uit het verkeerde deel van de stad was die Luna op het verkeerde pad bracht, maar zij was degene die het talent had om zich tussen hekken door te wringen en op verlaten gebouwen te klimmen. Kevin volgde waar hij kon. Hier was er niets van dat, alleen het water en de bomen.
“Wat is er?” vroeg Luna. Ze schopte haar schoenen uit en liet haar voeten in het water bungelen. Kevin had geen zin om hetzelfde te doen. Op dat moment wilde hij niets liever dan vluchten en zich verstoppen. Alles als hij haar maar niet de waarheid hoefde te vertellen. Het voelde alsof hoe langer hij het uitstelde, hoe langer het niet echt was.
“Kevin?” zei Luna. “Je begin me bang te maken. Kijk, als je me niet wil vertellen wat er is, dan bel ik je moeder wel om het haar te vragen.”
“Nee, niet doen,” zei Kevin snel. “Ik weet niet… Mam heeft er moeite mee.”
Luna keek steeds bezorgder. “Wat is er aan de hand? Is ze ziek? Ben jij ziek?”
Kevin knikte. “Ik ben ziek,” zei hij. Hij legde zijn hand op Luna’s schouder. “Ik heb iets dat leukodystrofie heet. Ik ben stervende, Luna.”
Hij wist dat hij het te snel had gezegd. Bij iets als dit zou er een hele uitleg bij moeten komen, een gepaste opbouw. Maar om eerlijk te zijn was dat het belangrijkste.
Ze staarde hem aan en schudde ongelovig haar hoofd. “Nee, je kan niet, dat is…”
Ze knuffelde hem, stevig genoeg om Kevin de adem te benemen.
“Zeg dat het een grapje is. Zeg dat het niet echt waar is.”
“Ik wou dat het niet zo was,” zei Kevin. Hij wenste dat meer dan wat dan ook.
Luna deed een stap achteruit, en Kevin kon zien dat haar gezicht samentrok van de inspanning om niet te huilen. Normaal gesproken kostte het Luna weinig moeite om niet om dingen te huilen. Maar nu kon hij zien dat het haar alles kostte.
“Dit… hoe lang nog?” vroeg ze.
“Ze zeiden misschien zes maanden,” zei Kevin.
“En dat was dagen geleden, dus nu is het minder,” kaatste Luna terug. “En jij stond er alleen voor, en…” Ze zweeg toen het tot haar doordrong.
Kevin zag haar naar de mensen op het water kijken, met hun kleine bootjes en hun snelle duiken in het water. Ze leken zo gelukkig daar. Ze staarde naar hen alsof zij hetgeen waren dat ze niet kon geloven, in plaats van de ziekte.
“Het is niet eerlijk,” zei ze. “Al die mensen, die gewoon doorgaan alsof de wereld hetzelfde is, die plezier hebben terwijl jij sterft.”
Kevin glimlachte verdrietig. “Wat moeten we eraan doen? Tegen ze zeggen dat ze geen plezier mogen maken?”
Hij besefte het gevaar van die uitspraak net te laat. Luna sprong op, zette haar handen naast haar mond en schreeuwde.
“Hee, jullie allemaal, jullie moeten stoppen! Mijn vriend gaat dood, en ik eis dat jullie onmiddellijk stoppen met lol maken!”
Een paar mensen keken om zich heen, maar niemand stopte. Kevin had het vermoeden dat dat niet het punt was. Luna bleef een paar seconden zo staan, en deze keer was hij degene die haar knuffelde. Hij hield haar vast terwijl ze huilde. Dat was zo zeldzaam dat Kevin te verbijsterd was om los te laten. Luna die naar mensen schreeuwde en zich gedroeg op manieren die ze nooit van iemand als zij zouden verwachten, dat was normaal. Luna die instortte was dat niet.
“Voel je je beter?” vroeg hij na een tijdje.
Ze schudde haar hoofd. “Niet echt. En jij dan?”
“Nou, het is fijn om te weten dat er iemand bestaat die probeert de wereld voor me tegen te houden,” zei hij. “Weet je wat nog het ergste is?”
Luna wist een glimlach op haar gezicht te toveren. “Dat wat je dood wordt niet kunnen spellen?”
Kevin kon niet anders dan die glimlach beantwoorden. Luna wist dat hij het nodig had dat ze haar gewone zelf was die hem in de maling nam.
“Dat kan ik, ik heb geoefend. Het ergste is dat dit betekent dat niemand me gelooft als ik vertel dat ik dingen zie. Ze denken allemaal dat het gewoon de ziekte is.”
Luna hield haar hoofd schuin. “Wat voor dingen?”
Kevin vertelde haar over de vreemde landschappen die hij had gezien, het verslindende vuur, het gevoel van een aftelling.
“Dat…” begon Luna toen hij klaar was. Ze leek echter niet te weten hoe ze haar zin moest afmaken.
“Ik weet het, het is gestoord, ik ben gestoord,” zei Kevin. Zelfs Luna geloofde hem niet.
“Je liet me niet uitpraten,” zei Luna, en ze haalde diep adem. “Dat… is zo cool.”
“Cool?” herhaalde Kevin. Het was niet de respons die hij verwacht had, zelfs niet van haar. “De rest denkt dat ik gek wordt, of dat mijn hersenen smelten, ofzo.”
“De rest is dom,” verkondigde Luna, hoewel, om eerlijk te zijn, dat haar standaard instelling voor het leven was. Voor haar was iedereen dom, tot het tegendeel werd bewezen.
“Dus je gelooft me?” zei Kevin. Zelfs hij was niet meer helemaal zeker van zijn zaak, na alles dat mensen tegen hem gezegd hadden.
Luna pakte zijn schouders vast en keek hem recht in zijn ogen. Met een ander meisje zou Kevin misschien gedacht hebben dat ze op het punt stond hem te kussen. Maar niet met Luna.
“Als jij tegen me zegt dat deze visioenen echt zijn, dan zijn ze echt. Ik geloof je. En het is echt supercool om in staat te zijn buitenaardse werelden te zien.”
Kevins ogen werden groot. “Hoezo denk je dat het een buitenaardse wereld is?”
Luna deed schouderophalend een stap achteruit. “Wat zou het anders moeten zijn?”
Toen ze dat vroeg, kreeg Kevin het gevoel dat ze net zo verbijsterd was hierdoor als hij. Zij was alleen beter in staat om het te verbergen.
“Misschien…” speculeerde ze, “…misschien heeft dit je brein dusdanig veranderd, dat je nu een directe lijn hebt naar die buitenaardse plek?”