Название | Een Zee Van Schilden |
---|---|
Автор произведения | Морган Райс |
Жанр | Героическая фантастика |
Серия | De Tovenaarsring |
Издательство | Героическая фантастика |
Год выпуска | 0 |
isbn | 9781632912879 |
“Zijn ze er al?” vroeg zijn moeder hoopvol.
Hij schudde zijn hoofd.
“Geen idee waar ze blijven,” zei zijn vader.
Toen wendde hij zich tot Steffen, kwaad.
“Eruit,” blafte hij. “We wachten op een heel belangrijke man, en je versperd de weg. Je gaat het verpesten, nietwaar, zoals je altijd alles verpest? Wat een timing, om uitgerekend nu op te dagen. De persoonlijke commandant van de Koningin kan hier elk moment arriveren om voedsel en voorraden aan ons dorp te leveren. Dit is ons moment om een verzoekschrift in te dienen. En kijk naar jezelf,” sneerde zijn vader, “hoe je de deuropening versperd. Eén blik op jou en hij slaat ons huis over. Hij zal denken dat er hier alleen maar freaks wonen.”
Zijn broers en zussen barstten in lachen uit.
“Een huis met freaks!” lachte één van hen.
Steffen liep rood aan en staarde naar zijn vader.
Steffen, die te verbouwereerd was om te antwoorden, draaide zich langzaam om. Hoofdschuddend liep hij naar buiten.
Steffen liep de straat in, en gebaarde naar zijn mannen.
Er verschenen tientallen glimmende koninklijke koetsen die door het dorp denderden.
“Ze komen!” schreeuwde Steffens vader.
Steffens hele familie stormde naar buiten, langs Steffen heen, en staarden met open monden naar de wagens, naar de koninklijke garde.
“Mijn heer,” zei één van hen, “zullen we hier distribueren of verder gaan?”
Steffen stond daar, en staarde naar zijn familie.
Als één draaide de hele familie zich om, geschokt, en staarde Steffen aan. Ze keken van Steffen naar de koninklijke wachter en weer naar Steffen, compleet overdonderd, alsof ze niet konden bevatten wat er gebeurde.
Steffen liep langzaam naar zijn koninklijke paard, steeg op, en keek vanuit zijn goud met zilveren zadel neer op zijn familie.
“Mijn heer?” herhaalde zijn vader. “Is dit soms een zieke grap? Jij? De koninklijke commandant?”
Steffen zat daar, neerkijkend op zijn vader, en schudde zijn hoofd.
“Dat klopt, Vader,” antwoordde Steffen. “Ik ben de koninklijke commandant.”
“Dat kan niet,” zei zijn vader. “Dat kan niet. Hoe kan een beest nu gekozen worden als de commandant van de Koningin?”
Ineens stegen twee van de koninklijke wachters af. Ze trokken hun zwaarden en stormden op zijn vader af. Ze hielden de punten van hun zwaarden tegen zijn keel aan, hard genoeg om zijn vaders ogen groot te laten worden van angst.
“Het beledigen van een man van de Koningin is het beledigen van de Koningin zelf,” snauwde één van de mannen naar Steffens vader.
Zijn vader slikte, doodsbang.
“Mijn heer, nemen we deze man gevangen?” vroeg de ander aan Steffen.
Steffen bekeek zijn familie, zag de schok op hun gezichten, en dacht na.
“Steffen!” Zijn moeder stormde naar voren en greep hem smekend bij zijn benen. “Alsjeblieft! Neem je vader niet gevangen! En alsjeblieft—geef ons voorzieningen. We hebben het nodig!”
“Je bent het ons verschuldigd!” beet zijn vader. Voor alles dat ik je hebt gegeven. Je bent het ons verschuldigd.”
“Alsjeblieft!” smeekte zijn moeder. “We hadden geen idee. We hadden geen idee wie je was geworden! Die je vader alsjeblieft geen pijn!”
Ze liet zich op haar knieën vallen en begon te huilen.
Steffen schudde slechts zijn hoofd. Hij keek neer op deze oneerlijke, bedrieglijke, eerloze mensen, mensen die zijn hele leven wreed tegen hem waren geweest nu ze beseften dat hij iemand was, wilden ze ineens iets van hem.
Steffen besloot dat ze niet eens een antwoord verdienden.
En hij besefte ook iets anders: hij had zijn familie zijn hele leven lang op een voetstuk gezet. Alsof zij geweldig waren, alsof zij perfect waren, succesvol, alsof zij waren wat hij wilde worden. Maar nu besefte hij dat het tegenovergestelde waar was. Het was allemaal één grote misvatting geweest. Dit waren slechts zielige mensen. En ondanks zijn uiterlijk stond hij boven hen. Hij begon het eindelijk door te krijgen.
Hij keek neer op zijn vader, en een deel van hem wilde hem pijn doen. Maar een ander deel van hem realiseerde zich dat ze zijn wraak ook niet verdienden. Ze zouden iemand moeten zijn om dat te verdienen. En ze waren niemand.
Hij wendde zich tot zijn mannen.
“Ik denk dat ze het prima in hun eentje redden hier,” zei hij.
Hij spoorde zijn paard aan, en ze reden allemaal de stad uit, een grote stofwolk achterlatend. Steffen was vastberaden; hij zou hier nooit meer terugkomen.
HOOFDSTUK ACHT
De wachters gooiden de eeuwenoude eikenhouten deuren open, en Reece, doorweekt van de constante wind en regen op de Hoge Eilanden, haastte zich Srogs fort binnen. Terwijl de deuren achter hem dicht sloegen werd hij overspoeld met opluchting. Hij veegde het water uit zijn haar en gezicht en toen hij opkeek zag hij Srog naar hem toe komen om hem te omhelzen.
Reece omhelsde hem terug. Hij had altijd een zwak gehad voor deze geweldige krijger, deze man die Silesia zou goed had geleidt, die trouw was geweest aan Reece’ vader, en nog trouwer aan zijn zus. Srog, met zijn stijve baard, brede schouders en vriendelijke glimlach, deed hem aan zijn vader denken.
Srog legde een vlezige hand op Reece’ schouder.
“Hoe groter je wordt, hoe meer je op je vader gaat lijken,” zei hij warm.
Reece glimlachte.
“Ik hoop dat dat iets positiefs is.”
“Dat is het zeker,” antwoordde Srog. “Er was geen betere man dan hij. Ik zou door het vuur gaan voor hem.”
Srog draaide zich om en leidde Reece door de gang. Zijn mannen volgden hen terwijl ze het fort doorliepen.
“Het is fijn om een vertrouwd gezicht te zien op deze miserabele plek,” zei Srog. “Ik ben je zus dankbaar dat ze je heeft gestuurd.”
“Het lijkt erop dat ik een slechte dag heb uitgekozen om op bezoek te komen,” zei Reece terwijl ze langs een open raam liepen, waar de regen doorheen joeg.
Srog grijnsde.
“Elke dag is hier een slechte dag,” antwoordde hij. “Maar het weer kan ook op slag veranderen. Ze zeggen dat de Hoge Eilanden alle vier seizoen in één dag ervaren—en ik ben erachter gekomen dat dat klopt.”
Reece naar buiten, naar een kleine, lege binnenplaats, waar een handjevol oude stenen gebouwen stonden, grijs van kleur, net als het weer. Er waren maar weinig mensen buiten, en degenen die er waren bogen hun hoofden tegen de wind en haastten zich van de ene naar de andere plek. Dit eiland scheen een eenzame, troosteloze plek te zijn.
“Waar zijn alle mensen?” vroeg Reece.
Srog zuchtte,
“De Hoge Eilanders blijven zoveel mogelijk binnen. Ze zijn erg op zichzelf. Ze zitten verspreid. Deze plek is niet zoals Silesia, of het Koninklijk Hof. Men leeft hier verspreid over het hele eiland. Ze komen niet samen in steden. Het is een vreemd, teruggetrokken volk. Koppig en hard—net als het weer.”
Srog leidde Reece een gang door. Ze gingen een hoek om, en toen de Grote Zaal binnen.
In de ruimte zat een tiental van Srogs soldaten met hun laarzen en wapenrustingen aan somber aan een tafel bij het vuur. Er sliepen honden bij het vuur, en de mannen aten stukken vlees en gooiden de restjes naar de honden. Ze keken op naar Reece en begroetten hem met een grom.
Srog leidde Reece naar het vuur. Reece wreef in zijn handen, dankbaar voor de warmte van de vlammen.
“Ik