Reis naar Merw. Unknown

Читать онлайн.
Название Reis naar Merw
Автор произведения Unknown
Жанр Книги о Путешествиях
Серия
Издательство Книги о Путешествиях
Год выпуска 0
isbn



Скачать книгу

      Reis naar Merw / De Aarde en haar Volken, 1887

      De haven van Oezoen-Ada.

      I

      Tiflis, 19 Augustus 1886.—Op den middag van den derden Augustus over de boulevards te Parijs wandelende, de hitte ondragelijk te vinden, en om die te ontvlieden een kaartje te nemen voor den exprestrein, welke dien eigen avond naar de Levant vertrekt; dan, als in een droom, dwars door Duitschland heen te vliegen, in ijlende vaart den geelachtigen Donau af te zakken, de stormen van de ongastvrije Zwarte-zee te trotseeren; onder de geduchte batterijen van Batoem aan wal te stappen; van verre de besneeuwde toppen van den Kaukasus te groeten, en eindelijk halt te houden te Tiflis, waar het nog veel heeter is dan te Parijs:—dit is een zoo gewoon incident in het gejaagde leven van onzen tegenwoordigen tijd, dat niemand daar iets vreemds in zal vinden.

      Maar, in plaats van, naar het voorbeeld der Russen, het einde van de brandende hitte af te wachten in een dier verrukkelijke zomerverblijven, als Börsjom of Kadsjor, dan vrijwillig nog verder zuidwaarts te gaan, waar bijna in letterlijken zin vuur van den hemel valt:—dat is minder gewoon en ook minder verstandig. Voor de derde of vierde maal reeds neem ik mij vast voor, zoo iets niet weer te doen.

      Bakoe, 2 September.—De otkrytiji-list, de pas waarbij mij het reizen in de transkaspische provinciën wordt vergund, is zoo juist van Sint-Petersburg aangekomen. Dat mij die vergunning, welke niet aan alle vreemdelingen wordt toegestaan, is verleend, heb ik te danken aan de welwillende tusschenkomst en de veel vermogende voorspraak van den gouverneur-generaal van den Kaukasus, prins Dondoukow-Korsakow, en van zijn kabinetschef, den generaal-majoor Schepelew. Nu, een vriend van Rusland als ik ben zal daar geen misbruik van maken: ik durf den gouverneur van Bakoe, die mij het stuk ter hand stelt, daarvan gerust de verzekering geven.

      Het is middag en de boot zal ten één uur vertrekken. Op de kaai en op het dek van de Grootvorst Constantijn wemelt het van inlanders, waaronder vooral de Perzen en Armeniërs, met hunne lange, ver van zindelijke jassen, hun steenroode baarden en hunne reusachtige zwarte mutsen van schapenwol, de aandacht trekken. Zouden wij nog den tijd hebben, ons valies te pakken, in der haast een ontbijt te gebruiken, en toch tijdig aan boord te zijn? Dat is gansch niet onverschillig, want de boot vaart maar tweemaal per week, even als er op den transkaukasischen spoorweg, in elke richting, maar één personentrein per dag rijdt. Zeer waarschijnlijk zal dit binnen kort anders worden: het zwaartepunt van het russische rijk zal zich wel, door den loop der gebeurtenissen, naar het Oosten moeten verplaatsen. Maar in het tegenwoordig tijdperk van overgang moet men zich wat behelpen. Intusschen, een verlies van drie dagen is niet meer in te halen: wij moeten ons dus haasten. Gelukkig zijn de russische stoombootmaatschappijen even beleefd en voorkomend als de regeering: eerst als de laatste passagier aan boord is, wordt de bel tot vertrekken geluid. Tien minuten later zijt gij in het ruime sop en ontplooit zich voor uwe oogen het panorama van Bakoe.

      Verbeeld u eene ruime golf, omringd door geelachtige, rotsige, kale heuvelen zonder een spoor van groen. Aan uwe linker hand, naar het westen, verrijzen amphitheatersgewijze de grauwe huizen van Bakoe, over eene uitgestrektheid van vijftienhonderd el; boven de tegenwoordige stad ziet ge verschillende begraafplaatsen; vlak tegenover u schijnt in de verte een vreeselijke brand te woeden: dat is de zoogenoemde zwarte stad, waar de petroleumfabrieken zwarte stinkende rookwolken naar den blauwen hemel omhoog zenden; eindelijk, aan uwe rechter hand, strekken zich de vlakke, kale, onbebouwde oevers uit van het schiereiland Apsjeron, waar het onderaardsche vuur tal van gas- en slijkvulkanen in werking houdt. Bakoe, Baïlow, villa Petrolia, zijn misschien heerlijke verblijven voor industrieelen en kooplui, maar de beminnaars der schoone natuur doen beter, er niet heen te gaan. Deze woeste onherbergzame kusten rijzen en dalen beurtelings door de werking van onderaardsche krachten, waarvan men zich eigenlijk geen rekenschap kan geven; het eilandje Nagin, waar ge langs vaart, heeft zich van den vasten wal afgescheurd en dreigt in de golven te verzinken. De Kaspische-zee zelve is mede onderhevig aan die vertikale golvingen en bewegingen, die deze gansche onmetelijke landstreek hebben ten onderste boven gekeerd, zeeën in land herschapen en ontoegankelijke, eeuwig onvruchtbare woestijnen en steppen gevormd. Wij zullen een dezer steppen gaan bezoeken; de weg, dien onze stoomboot, dwars door de golven der Kaspische-zee, van Bakoe naar Krasnowodsk, volgt, werd in een tijd, die betrekkelijk nog niet zoo zeer lang achter ons ligt, door voetgangers betreden. Op zekeren dag is die heerbaan in de diepte verzonken; nog tegenwoordig vormt zij een soort van dam of rug tusschen de twee diepe kommen, ten noorden en ten zuiden, in het bekken der Kaspische-zee. Het peil dezer zee is sedert eenige eeuwen aanmerkelijk gedaald: het ligt nu omstreeks dertig meter beneden het peil van de Zwarte-zee.

      Overal langs den weg aanschouwt ge nog de sporen van de laatste geologische omwenteling, welke deze streek heeft ondergaan: dat zijn de vlakke eilanden en platen, eigenlijk de toppen van onderzeesche bergen, waar petroleumgassen opstijgen uit de spleten der rotsen.

      Maar de boot stoort zich aan deze vreemde verschijnselen niet en vervolgt rustig haar vaart van acht tot tien knoopen in het uur. De stoombooten die de Kaspische-zee bevaren, kunnen, noch wat de dienst, noch wat de inrichting betreft, de vergelijking doorstaan met die van de Zwarte-zee: en dat is ook niet te vergen. Zij zijn ook minder comfortabel: Armeniërs, Perzen, Joden, mannen, vrouwen, kinderen, al te gader armoedige, havelooze reizigers van de derde en vierde klasse, zitten en liggen door elkander op het dek, maken er hun nachtleger gereed, en wikkelen zich in veelkleurige tapijten, welke later voor hooge prijzen in Europa worden verkocht. Op het achterdek alleen zijt ge veilig voor deze onaangename gasten; maar wanneer ge tegen zes uren, bij schemerdonker, naar den salon afdaalt om uwe plaats aan tafel in te nemen, moet ge goed opletten waar ge den voet zet en vooral zorgen niet te struikelen over een of ander stuk tapijt, want in die tapijten zijn lange dolken verborgen, die soms onverwacht uit de schede te voorschijn schieten.

      De eetzaal is ordentelijk en de tafel is voldoende, maar eenvoudig. Zoo ge evenwel geen russisch verstaat, dient ge tot het volapük de toevlucht te nemen. Nu is het volapük niet erg moeilijk, maar het heeft dit tegen, dat het in spijt van zijn naam en bestemming, zeer weinig bekend is en u dus verlegen laat, waar het juist te pas zou komen. In Europisch Rusland, althans in de groote steden, is onbekendheid met de taal niet zoo hinderlijk, want daar kunt ge bijna overal met fransch of duitsch terecht. De Russen, het is bekend, hebben bij uitnemendheid de gave der talen. De gezagvoerder der boot, waarmede wij van Odessa naar Batoem voeren, sprak zoo zuiver en vloeiend fransch, engelsch en duitsch, dat de Franschen, Engelschen en Duitschers aan boord hem beurtelings voor een geboren landgenoot hielden. De gezagvoerder van de Grootvorst Constantijn, de equipage en de passagiers zijn niet zulke uitmuntende polyglotten, en het is ons onmogelijk, iets van hun levendig gesprek te begrijpen. Het is toch maar beter, als men in Rusland reizen wil, ook de taal te verstaan.

      Gelukkig duurt de overtocht niet lang, ten hoogste twintig uren. De afstand bedraagt niet meer dan ongeveer driehonderd-vijftig kilometers; maar ge hebt alle kans, braaf door elkaar geschud te worden op dit groote binnenmeer, waar de korte en onregelmatige golfslag het schip tegelijk doet slingeren en stampen. Naar de verklaring der russische zeelieden is de Kaspische-zee lastiger en gevaarlijker dan de Zwarte. Den dag voor ons vertrek woedde te Bakoe een storm uit het noordoosten; de koude wind, die rechtstreeks uit Siberië kwam, joeg op de heuvelen dichte wolken van zand omhoog, die den hemel verduisterden en alle uitzicht belemmerden. Ware het niet zoo koud geweest, men zou zich hebben kunnen verbeelden, in de Sahara te zijn bij het woeden van den samoen. Maar in dezen tijd des jaars duurt dit ruwe weder op de Kaspische-zee niet lang; bovendien is het een bekend feit, dat hoe kleiner het bekken eener zee is, des te korter ook de beweging der golven duurt. Des morgens na den storm was de zee al weer bedaard; de golfslag was matig en er ging een stille stroom van het noorden naar het zuiden, nog altijd in de richting van den wind van den vorigen dag. Evenwel, deze beweging was toch nog voldoende om een aantal magen aan boord van de Grootvorst Constantijn van streek te brengen. Men vergeet spoedig deze ellende, maar op het oogenblik zelf is zij zoo onaangenaam, dat de Russen er reeds op bedacht zijn, om door het aanleggen van een spoorweg langs de zuidelijke oevers van de stormachtige Kaspische-zee, aan zwakke gemoederen den overtocht te besparen.

      3 September.—Reeds bij het krieken van den dag bespeurt men voor den boeg de landpunt van Krasnowodsk. Onwillekeurig grijpt u zekere ontroering aan, nu ge zoo straks den voet zult drukken op den bodem