De Lotgevallen van Tom Sawyer. Марк Твен

Читать онлайн.
Название De Lotgevallen van Tom Sawyer
Автор произведения Марк Твен
Жанр Зарубежная классика
Серия
Издательство Зарубежная классика
Год выпуска 0
isbn



Скачать книгу

En zij gaf hem een lief, klein klapje op de hand, bloosde en keek toch verheugd.

      Op datzelfde oogenblik voelde de knaap zich door iemand langzaam bij de ooren pakken en met kracht ophijschen. In die houding werd hij door het lokaal gedragen en, onder de brandende pijn van het gemeesmuil der geheele school, op zijn eigen plaats neergezet. Toen bleef de meester gedurende een paar vreeselijke minuten vóór hem staan, en verhuisde eindelijk weder zonder een woord te spreken naar zijn troon. En Tom, ofschoon zijn ooren suisden, juichte in zijn hart.

      Toen de school tot rust was gekomen, deed Tom eene oprechte poging om te leeren, maar de verwarring in zijn hoofd was te groot. Op zijn beurt nam hij deel aan de leesles en brabbelde verschrikkelijk; daarna aan de aardrijkskundige les en maakte van meren bergen, van bergen rivieren en van rivieren landen, totdat de aarde weer een chaos geworden was; eindelijk ook aan de spel-les, maar daarvan kon hij niets maken en zóó verspeelde hij zijn onderscheidingsteeken, dat hij met zooveel trots maanden lang had gedragen.

      Hoofdstuk VII

      Hoe meer Tom zijn best deed on zijne gedachten bij zijn boek te houden, des te meer dwaalden zij af, totdat hij het ten laatste zuchtende en gapende opgaf. Het was hem alsof de middag-vacantie nooit zou komen. ’t Was doodstil. De atmosfeer waarin hij ademde, scheen den eeuwigen slaap ingesluimerd te zijn. ’t Was de heetste van al de heete zomerdagen, en het gebrom van vijf en twintig studeerende scholieren had een even slaapwekkenden invloed als het gegons van een bijenzwerm.

      In de verte, in den glans van den zonneschijn, verhieven zich door een lichten, doorschijnenden sluier van warmen zomerdamp, dien de afstand met purper had getint, de groene heuvelen van Cardiff. Een enkele vogel zweefde op trage vleugelen hoog in de lucht, en verder was er geen levend wezen te zien, behalve eenige koeien en ook die waren ingedommeld. Tom snakte naar vrijheid en naar iets dat hem genoeg belangstelling inboezemde on de vervelende uren door te worstelen. Hij liet zijne hand in zijn zak glijden en een gloed van dankbaarheid, welke zich, zonder dat hij er zich zelf van bewust was, in een gebed uitte, overtoog zijn omhooggekeerd gelaat. Daar kwam tersluiks de percussiedoos voor den dag. Hij liet een schallebijter los en zette dien op de lage, platte lessenaar. Het beestje was niet minder erkentelijk dan Tom, doch zijne blijdschap bleek wat voorbarig te zijn geweest, want toen het dankbaar pogingen deed om te ontkomen, legde Tom het, met behulp van een speld, op den rug en dwong het een anderen weg te nemen.

      Tom had zijn boezemvriend naast zich, die onder hetzelfde leed gebukt ging als zijn makker en, vol vreugde over de afleiding, oogenblikkelijk een warme belangstelling in deze vermakelijkheid aan den dag legde. Die boezemvriend was Joe Harper. De beide jongens waren de gansche week door verklaarde vrienden, maar ’s Zaterdags meestal geslagen vijanden. Joe nam een speld uit de panden van zijn buisje en begon de behulpzame hand te bieden om het diertje mores te leeren. Het spel werd terstond hoogst belangwekkend. Spoedig verklaarde Tom, dat zij met elkaar in botsing kwamen en daardoor geen van beiden iets aan den schallebijter hadden. Hij nam Joe’s lei en trok een lijn op de lessenaar van boven naar beneden.

      “Nu,” zeide hij, “zoolang hij op uw grondgebied blijft, moogt gij hem prikken, en ik zal er mij niet mede bemoeien, maar als hij aan mijne zijde komt, moet ge hem met vrede laten, zoolang ik hem beletten kan de grenzen over te trekken.”

      “Best! Vooruit maar; – laat hem los.”

      De schallebijter ontsnapte Tom en stak de evenachtslijn over. Na een tijdlang door Joe geplaagd te zijn liep hij weg en ging naar Tom. Dit veranderen van grondgebied duurde een geruimen tijd voort. Terwijl de eene jongen het beest met hart en ziel kwelde, keek de andere met een even groote belangstelling toe, en de beide hoofden bogen zich te zamen over de lei en beide zielen gingen gansch en al in de pret op. Eindelijk scheen de fortuin ten gunste van Joe te keeren en bij hem te blijven. De schallebijter deed wat hij kon om los te komen en werd bijna even opgewonden en angstig als de knapen zelven. Juist toen hij op het punt stond van de klauwen van Joe te ontsnappen en Tom’s vingers alweder jeukten om hem in zijne macht te krijgen, versperde de eerste hem met zijne speld den weg tot zijn grondgebied. Tom kon het niet langer uithouden. De verleiding was te groot. Hij stak zijne hand uit en kwam met zijne speld over zijne grenzen. Joe werd boos en zeide:

      “Tom, laat hem aan zijn lot over.”

      “Ik wou hem alleen maar een beetje helpen, Joe.”

      “Neen, dat is niet eerlijk; laat hem aan zijn lot over.”

      “Pas op of ik ga hem helpen zoo hard als ik wil.”

      “Tom, laat hem met rust, zeg ik je.”

      “Ik doe het niet.”

      “Je zult; – hij is op mijn grondgebied.”

      “Hoor eens, Joe Harper, wien behoort hij toe?”

      “Het kan mij niet schelen, wien hij toebehoort; hij is aan mijn kant en je zult hem niet aanraken.”

      “Wedden, dat ik het toch doe. ’t Is mijn schallebijter en ik zal met hem doen wat ik verkies.”

      Op eens voelde Tom een klap op zijn schouder en Joe een anderen op den zijnen. Twee minuten lang zag men een rookwolk uit de buizen der jongens opgaan en hoorde men de gansche school lachen. De knapen waren te zeer in hun spel om de stilte te bemerken, die zich over de school had verspreid, even voordat de meester op zijn teenen naar hen toegeslopen en tegen hen over was gaan staan. Hij had het tooneel op zijn gemak gadegeslagen en daarna de verraderlijke klappen toegebracht.

      Toen de school ’s middags uitging, vloog Tom naar Becky Thatcher toe en fluisterde haar in ’t oor:

      “Zet je hoed op en zeg dat je naar huis gaat; en als je den hoek van de straat om zijt, loop dan van de kinderen af, sla de steeg in en keer zoo naar de school terug. Ik zal den anderen kant gaan: dan komen wij elkaar vanzelf tegen.”

      Daarop verliet Tom de school en voegde zich bij een groep kinderen, die eene andere straat insloegen dan de kameraadjes van Becky. Heel spoedig kwamen de knaap en het meisje elkaar midden in ’t steegje tegen, keerden naar het schoollokaal terug, dat zij nu geheel voor zich hadden. Zij gingen naast elkander zitten met een lei voor zich. Tom gaf Becky een griffel, stuurde haar hand en riep op deze wijze een wonderbaar huis in het aanzijn.

      Doch de teekenwoede duurde niet lang en ze begonnen samen te praten. Tom was in den derden hemel van geluk en zei:

      “Houd je van ratten?”

      “Neen, ik heb een hekel aan die dieren.”

      “Ik ook, – ten minste aan levende. Maar ik meen doode, die je aan een touwtje over je hoofd kunt laten draaien.”

      “Neen, ik geef niet veel om ratten, ook niet om doode. Maar, weet je waar ik van houd? Van gom kauwen.”

      “Zoo, ik heb toevallig een paar stukjes bij mij. Eerst mag jij een beetje kauwen en dan ik weer.”

      Dat was prettig; ze kauwden beurt om beurt en schommelden met hun beenen onder de bank van pleizier.

      “Ben je wel eens in een paardenspel geweest?” vroeg Tom.

      “Ja; mijn pa neemt me wel eens mee, als ik zoet ben.”

      “Ik ben er drie of vier malen geweest. Neen nog meer. De kerk is geen lor waard in vergelijking met een paardenspel. Daar zie je altijd door wat. Als ik groot ben, wordt ik clown in een paardenspel.”

      “Wezenlijk? Dat zal heerlijk wezen! De clowns zijn immers die mooi aangekleede mannen vol gekleurde spikkeltjes?”

      “Ja, en ze krijgen schatten van geld; meestal een dollar daags. Dat zegt Ben Rogers ten minste. Zeg eens, Becky, ben je wel eens geëngageerd geweest?”

      “Wat is dat?”

      “Geëngageerd, om te gaan trouwen.”

      “Neen.”

      “Zou je het wel willen?”

      “Misschien wel. Ik weet het niet. Wat moet je dan doen?”

      “Doen? Je zegt eenvoudig tegen een jongen, dat je nooit iemand anders hebben wilt dan hem, nooit, nooit, nooit – en dan geef je hem een zoen. Iedereen kan het doen.”

      “Een zoen? Waarom geef je elkaar