peerlen, en diamanten, die, alhoewel ze te zamen dierbaar en van uitnemende weerde zijn, nochtans ergens in, door zekere schoonheid, verwe, glans, of maaksel onderscheiden worden, en gelijk de sterren in 't voorhoofd des blinkenden hemels, die, schoon zij te gader licht en helder zijn, nochtans in glans en klaarheid ook in grootheid verschillen. Hier hebdy de Vaderen, uit wiens lendenen zoo doorluchtige stammen gesproten zijn, en die op de Goddelijke beloften gesteund hebben. Hier ziedy de Priesteren, die God naar zijn eeuwige wijsheid, als met zijn hand, gekleed en gecierd heeft. Hier aanschouwdy de helden, wien God zelf het mes heeft op de zijde gegord, en die met haar vromigheid ons tot den geestelijken strijd opwekken. Hier pronken de koningen, die, met balsem overstort, het haar met gulde kroonen dekten, en met de rechterhand de beperelde rijksstaven zwaaiden: en hier hoordy de Profeten, door wiens mond de Geest des Heeren heeft getrompettet de komst van de beloofde Messias. Dit zijn de Koningen, Priesteren, Heiligen, en Profeten, die met gerekten halze hebben uitgezien, en verlangd naar den grooten Zaligmaker des menschelijken geslachts. Dit zijn de lichtende tortsen, die van het warachtige licht getuigden, hetwelk verlichten zoude al, die in de duisternisse en schaduwe des doods zaten. Zij al te zamen verstrekken ons een groote wolke van getuigen. Het geloove draagt moed op deze overwinners, die zoo gelukkig onder haar baniere gekampt hebben. De een is om zijn Godbehagelijke offerande zijns broeders roof geworden, en heeft, zijn bloed onnoozel en onschuldig uitstortende, den Hemel de wrake bevolen. De ander heeft in een godlooze stad, onder een Godvergeten volk zoo met zijnen wandel gelicht, dat hij alleen met zijn twee dochters weerdig is geacht, Gods vlammende toorne te ontgaan, en van de Engelen uit den brand gerukt te worden. De een heeft, God vertrouwende, een gewillige ballingschap aangenomen, en zijn eenig weerdste pand niet ontzien den Heere op te offeren. De ander, in zijn bloeyende jeugd, wilde zich niet ontzuiveren met zijns heeren beddegenoot, al was het dat ze hem, met haar uitnemende schoonheid en smeekende woorden, daar toe vleide en aanlokte. De een heeft een weeldig paleis en prachtig hof, en het goud van de Egyptische kroonen en troonen versmaad, en zijn dagen pijnelijk in de woestijne met veel ongemaks onder een halstarrig volk gesleten. De ander heeft, als er veel duizenden wantrouwden, op Gods toegezeide beloften onwankelbaar gesteund, en eer door het vertrouwen, als door het zweerd machtige en geweldige koninkrijken veroverd, en Israël den buit van de verbannen Heidenen uitgedeeld. En zoo voortgaande van persoon tot persoon zouden wij ten leste blijven staan, als voor het voorhoofd geslagen, aanmerkende wat het geloove al in deze helden gewrocht heeft. Maar het zal ons genoeg zijn, dat wij eenige hebben aangeroerd, op dat de lezer merke, wat nuttigheid het toebrengt, wanneer men met aandacht overweegt het leven der heiligen: hetwelk als eenen stok is, zeer gedienstig den genen, die als pelgrims naar het nieuwe Jeruzalem wandelen: een heilzame artsnije voor alle flaauwigheid des gemoeds: eenen spiegel om der zielen
106 vlekken te kennen: eenen onfeilbaren wegwijzer in alle omwegen van des werelds doolhof: eenen vermakelijken lusthof voor den inwendigen mensch: een verkwikkende springende borne voor heilgeerige herten: een schole voor de onervarene: een licht voor alle blinden. Lijdt iemand onschuldig: hij troostte zich met Abel. Waarschouwt iemand te vergeefs: hij gedenke aan Noach. Woont iemand onder de godlooze: hij lichte met zijn leven, als Loth. Is iemand vreemdeling: hij verzel zich bij Abraham. Wordt iemand van de geblankette wellust aangelokt: hij houde zich aan Jozefs schouderen. Verlaat iemand noode dees aardsche glorie en vergankelijke schatten: hij lette op Mozes' voorbeeld. Drukken u ellenden en rampspoên: zijt geduldig als Hiob. Vervolgen u dienaren van afgoden en tyrannen: blijft getrouw, als Daniël &c.; ziet eens, hoe groote rijkdommen en dierbare kleinodiën hier schuilen! Opdat wij ons dan te beter zouden mogen spiegelen in het leven van de uitstekendste schriftuurlijke Heiligen des Ouden Verbonds, zoo hebben wij haar aller wandel kort in rijmen begrepen, en ons zelven zoo vermakelijk als stichtelijk geoefend: en om zulks te bekwamer voor te stellen, deden wij haar, als of ze zelve leefden, spreken per prosopopœiam, of personeerings
107 wijze. Dat ze haar somtijds in een derde persoon laten hooren, geschiedt om eenige aangename verandering bij te brengen. Laat ons dit niet euvel afgenomen worden. Gebruiken wij ook somtijds eenige geoorloofde dertelheid of poëetsche vrijheid: rekent ons zulks niet tot zonde. Het welk geschiedende, lezer, en zoo wij vernemen, dat u onze geringe arbeid gevalt, zullen veroorzaakt zijn
108, d' een of d' ander tijd, de Helden des Nieuwen Verbonds aan den dag te brengen. Vaart wel.