De complete werken van Joost van Vondel. 3. Joost van den Vondel

Читать онлайн.
Название De complete werken van Joost van Vondel. 3
Автор произведения Joost van den Vondel
Жанр Поэзия
Серия
Издательство Поэзия
Год выпуска 0
isbn



Скачать книгу

vroeden31 tuchtigaars onstrenge kinder-roede,

      Van kindsbeen af ontzag, en bovenal de geen,

      Die hing God-vruchtigheid onnoozel32 aande speen.

      Zulk heil heeft Izak wel, maar nog ('twelk is te loven,)

      Zijn vlijt de opvoeding gaat en zijn geboort te boven:

      Zijn wijsheid, zijn geloove, en zijns geests kloek begrijp33,

      Zijn met zijn wulpsheid34 daar, en vóór zijn jaren rijp.

      Nog jong en teder zijnde is Godsdienst zijn hanteering,

      Met ijver houdt hij zich verplicht aan 's vaders leering,

      Neemt op zijn voorbeeld acht, zijn daden hij bespiet,

      En schept een nutte lesse aan 't minste dat hij ziet.

      Elk woord is hem een roed', hij komt door vlijt al nader,

      Ja, voorkomt d' heilge lust en wensch van zijnen vader;

      En, ofschoon Abraham in al 't geen hij beoogt,

      Zich schikkelijken, wijs, en welgematigd toogt,

      Als of zijns zoons bedrijf hem nimmer kon vernoegen,

      Zoo laat toch 't vaderlijk gemoed zich niet te wroegen35:

      Zijn liefd' breekt ergens door, en 't oog staart ongerust,

      En blijft gelijk gehecht aan Izak, zijnen lust.

      De spiegel zijns gezichts is Izaks zoet aanschouwen,

      En naauwlijks and'ren naam de vader heeft outhouwen.

      Nu God, die dezes liefds volmaaktheid gade slaat,

      Acht zulks bekwame stof, waardoor hij met der daad

      Mag proeven zijn geloof, bekoort hem boven andren,

      Doch niet als Satan doet, of menschen doen malkandren:

      De erf-vijand alles goeds ons steeds ter Hellen trekt,

      En God ter havenwaarts, die tot den leven strekt:

      Dees, tot de wortel toe, ons hoop waant uit te rukken,

      Die, van standvastigheid gaat 't zegel daar op drukken;

      D' een vleit ons tot het kwaad, en de ander tot het goed,

      D' een van 't Christ'lijk beroep36 ontslaan wil ons gemoed,

      En d' ander 't hert zijns kerks bevestigt langs hoe stijver,

      Met een onleschlijk vuur van wonderbaren ijver.

      En 's princen twijfel die zich geern verzekerd zag

      Van 's knechts getrouwigheid, of hij 'r op steunen mag,

      Ontwakende overlegt, of ook zijn woorden schillen37,

      Waar in zij met zijn doen en werken stemmen willen.

      En om wel te doorzien de vroomheid zijns gemoeds,

      Beproeft met 't aanbeeld hem, met hamer, en met toets.

      Maar God de zijne niet door de engte laat passeeren

      Van zijn bekorings38 zifte, om 't hert haar te grondeeren,

      Vermids hij ieder kent, en grondelijken weet

      Elks doen, zelfs eer 't gedacht des menschen heeft gesmeed,

      Dan wel om 't heilig zaad, haar sterk geloof, te toonen,

      En haar standvastigheid, als zonderling39 patronen40.

      Ook buitens tijds God niet haar overlast met kruis,

      Noch zoo fluks als ze zijn dienstknechten van zijn huis;

      Want, leerlings41 noch te zwak, mocht haar de moed ontglijden

      En zwakke scheepkens licht in de afgrond schipbreuk lijden;

      't Geloove, naauw gelijk een teedre bloem in 't gras,

      Zou stuiven over 't veld, voor 's eersten winds geblas42;

      Haar beukelaars43 te dun voor zulken herden slagen,

      En zijn te weeklijk nog tot zulken last te dragen;

      Maar dan, wanneer allengs de Goddelijke loten,

      Haar wortelen in 't hart diep hebben ingeschoten,

      En als haar d' hals-kraag is strijdlustig aangepast,

      Welks dikte schroomt noch kwaân noch geenderhande last,

      Gelijk als Abraham, die in 't geloove ervaren,

      In liefd', rechtvaardigheid en sterkte, voor veel jaren,

      Zich zelfs onbuiglijk toont, en die, als hij de krans

      (Na d' eenzaam ballingschap zijns44 lieven vaderlands,

      Na 's broeders45 kluistering, na 't missen van zijn schoone46,

      En d' al te droeven ban van Agars zijnen zone47)

      Als overwinner draagt, verzocht wordt van de stem,

      Die 's herders kruin vaak ciert met 's konings diadem,

      O stemme! uw stemme dan mij niet en laat ontbreken,

      Wilt met een Godlijk vuur mijn borst van nieuws ontsteken,

      Verheft mij boven mij, dat de op- en de ondergang48,

      Verbaze om49 Abrams daad, de stof van mijn gezang.

      "O Abram, Abraham!" roept 't eeuwig Godlijk wezen,

      "Ik ben uw God, uw loon, en Koning uitgelezen;

      Klimt op naar Salems steilte en, van meêdoogen vreemd,

      Vergiet 't rood bloed uws zoons en Izak 't leven neemt,

      Doorkerft hem met uw staal en schenkt zijn vleesch t' vergrammen,

      Конец ознакомительного фрагмента.

      Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

      Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.

      Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.

      1

      Thans tweede.

      2

      Thans ver-of be-vattende.

      3

      door.



<p>31</p>

wijzen (verg. vroed-meester en -vrouw tegenover 't Fransche sage-femme; voorts vroedschap, vroedman, enz.)

<p>32</p>

Als onschuldig wichtjen.

<p>33</p>

begrip, verstand.

<p>34</p>

jeugd (verg. welp, wulp voor jonge dieren).

<p>35</p>

te beschuldigen, uit te komen (verg. 't Fransche s'accuser).

<p>36</p>

roeping.

<p>37</p>

Voor schelen of verschillen.

<p>38</p>

keuring in den zin van beoordeelende beschouwing (gelijk men nog spreekt van iets keuren; en gelijk men oudtijds van koeren, en koer-huis, in den zin van waakzaam toezien en wachthuis sprak).

<p>39</p>

bijzondere, uitstekende.

<p>40</p>

voorbeelden.

<p>41</p>

Maatshalve voor leerlingen.

<p>42</p>

Gelijk reeds meer voor geblaas.

<p>43</p>

Versta: zouden blijken of zoo iets, dat met wat al te groote dichterlijke vrijheid is weggelaten.

<p>44</p>

Voor: uit zijn.

<p>45</p>

Loth.

<p>46</p>

Hagar.

<p>47</p>

Ismaël; de zinbouw is echter, wanneer men zijnen op Abraham laat slaan, onduldbaar; en dat Vondel (gelijk nog in de platte volkstaal wel gebeurt) Agars zijnen voor Agars haren zou gesteld hebben, onwaarschijnlijk; men leze dus: Agar en zijn.

<p>48</p>

Oost en West.

<p>49</p>

zich verbaze over.