Название | Een Smidsvuur van Moed |
---|---|
Автор произведения | Морган Райс |
Жанр | Героическая фантастика |
Серия | Koningen En Tovernaars |
Издательство | Героическая фантастика |
Год выпуска | 0 |
isbn | 9781632914712 |
De voetstappen kwamen dichterbij, en Duncan keek op en kneep zijn ogen samen in de duisternis. Langzaam zag hij het silhouet van een man opdoemen. Hij blokkeerde de strook zonlicht en bleef een paar meter bij hem vandaan staan. Toen herkende Duncan zijn gezicht. De man, gemakkelijk te onderscheiden in zijn aristocratische kledij, droeg dezelfde zelfingenomen blik in zijn ogen als hij had gehad toen hij het koningschap wilde opeisen, toen hij had getracht zijn vader te verraden. Enis. Tarnis’ zoon.
Enis knielde voor Duncan. Hij had een zelfingenomen glimlach op zijn gezicht, en het lange verticale litteken bij zijn oor was duidelijk zichtbaar terwijl hij Duncan aanstaarde met zijn onbetrouwbare, holle ogen. Duncan werd overspoeld door een golf van afkeer en een brandend verlangen naar wraak. Hij balde zijn vuisten. Hij wilde niets liever dan de jongen aanvliegen en hem met zijn blote handen uit elkaar scheuren. Deze jongen was verantwoordelijk voor de dood van zijn zoons en de gevangenname van zijn mannen. Zijn boeien waren het enige dat hem ervan weerhield om hem te doden.
“De schaamte van ijzer,” merkte Enis glimlachend op. “Hier kniel ik, slechts centimeters bij je vandaan, en toch kun je me niet aanraken.”
Duncan keek hem woedend aan, wensend dat hij iets terug kon zeggen, maar hij was te uitgeput om woorden te vormen. Zijn keel was te droog, zijn lippen te schraal, en hij moest zijn energie sparen. Hij vroeg zich af hoeveel dagen het geleden was sinds hij water had gedronken, en hoe lang hij al hier beneden zat. Deze wezel was het trouwens niet eens waard om tegen te praten.
Enis was hier beneden om een reden; het was duidelijk dat hij iets wilde. Duncan had geen valse hoop: hij wist dat zijn executie naderde, ongeacht wat de jongen te zeggen had. En dat was ook wat hij wilde. Nu zijn zoons dood waren en zijn mannen gevangen waren genomen, was er niets meer voor hem in deze wereld. Er was geen andere manier om aan zijn schuldgevoel te ontsnappen.
“Ik ben benieuwd,” zei Enis in zijn gladde stem. “Hoe voelt het nu? Hoe voelt het om iedereen die je kent en liefhebt, iedereen die je vertrouwde, verraden te hebben?”
Duncan voelde zijn woede opwellen. Hij was niet langer in staat om zijn mond te houden en wist op de één of andere manier de kracht bij elkaar te schrapen om te spreken.
“Ik heb niemand verraden,” wist hij uit te brengen. Zijn stem klonk schor en hees.
“Niet?” vroeg Enis. Hij had er duidelijk plezier in. “Ze vertrouwden je. Je hebt hen recht een hinderlaag in geleidt. Je hebt hen ontdaan van het enige dat ze nog hadden: hun trots en hun eer.”
Duncan was ziedend.
“Nee,” antwoordde hij na een lange, zware stilte. “Jij bent degene die hen had heeft afgenomen. Ik vertrouwde je vader, en hij vertrouwde jou.”
“Vertrouwen,” lachte Enis. “Wat een naïef concept. Zou je echt het leven van je mannen op het spel zetten in vertrouwen?”
Hij lachte weer.
“Leiders vertrouwen niet,” vervolgde hij. “Leiders twijfelen. Dat is hun taak. Ze moeten sceptisch zijn in naam van hun mannen. Commandanten beschermen hun mannen tegen de strijd—maar leiders moeten hun mannen beschermen tegen misleiding. Jij bent geen leider. Je hebt gefaald.”
Duncan haalde diep adem. Een deel van hem had het gevoel dat Enis gelijk had, hoe erg hij het ook haatte om toe te geven. Hij had zijn mannen teleurgesteld, en hij kon zich heen erger gevoel indenken.
“Is dat waarom je hier bent gekomen?” antwoordde Duncan uiteindelijk. “Om je te verkneukelen over je misleiding?”
De jongen glimlachte. Het was een lelijke, kwaadaardige glimlach.
“Je bent nu mijn onderdaan,” antwoordde hij. “Ik ben je nieuwe Koning. Ik kan gaan en staan waar ik wil, om welke reden dan ook, of zonder reden. Misschien geniet ik er gewoon van om naar je te kijken, liggend in deze kerker, gebroken als je bent.”
Elke ademtocht deed pijn, en Duncan was nauwelijks in staat om zijn woede te bedwingen. Hij wilde deze man pijn doen, meer dan iedereen die hij ooit had ontmoet.
“Vertel me,” zei Duncan. “Hoe voelde het om je vader te vermoorden?”
Enis’ gezicht betrok.
“Niet half zo goed als het zal voelen wanneer ik je aan de galg zie hangen,” antwoordde hij.
“Doe het nu dan,” zei Duncan. Hij meende het.
Enis glimlachte en schudde zijn hoofd.
“Het wordt niet zo makkelijk voor jou,” antwoordde hij. “Ik wil je eerst zien lijden. Ik wil dat je ziet wat er van je geliefde land terecht komt. Je zoons zijn dood. Je commandanten zijn dood. Anvin en Durge en je mannen bij de Zuidelijke Poort zijn dood. Miljoenen Pandesianen zijn ons land binnengevallen.”
Duncans hart zonk bij zijn woorden. Een deel van hem vroeg zich af of het een list was, maar diep van binnen voelde hij dat het waar was. Bij elke verkondiging voelde hij zich dieper zinken.
“Al je mannen zijn gevangen genomen, en Ur wordt vanaf de zee gebombardeerd. Dus zie je, je hebt ernstig gefaald. Escalon is veel slechter af dan voorheen, en je hebt niemand om de schuld te geven behalve jezelf.”
Duncan trilde van woede.
“En hoe lang,” vroeg Duncan, “tot de grote onderdrukker zijn zinnen op jou zet? Denk je nu echt dat ze je zullen laten gaan, dat je aan de toorn van Pandesia zal ontsnappen? Dat ze je Koning laten blijven? Om te regeren zoals je vader ooit deed?”
Enis glimlachte breed.
“Ik weet dat ze dat zullen doen,” zei hij.
Hij leunde naar voren, zo dichtbij dat Duncan zijn slechte adem kon ruiken.
“Zie je, ik heb een deal met ze gesloten. Een speciale deal om mijn macht te verzekeren, een deal die ze niet konden weigeren.”
Duncan durfde niet te vragen wat het was, maar Enis glimlachte breed en kwam nog dichterbij.
“Je dochter,” fluisterde hij.
Duncans ogen sperden zich open.
“Dacht je nu echt dat je haar voor me verborgen kon houden?” drong Enis aan. “Op dit moment zijn de Pandesianen haar al op het spoor. En dat geschenk zal mijn machtspositie verzekeren.”
Duncans boeien ratelden terwijl hij met al zijn macht vocht om los te breken. Hij was gevuld met een ondraaglijke wanhoop.
“Waarom ben je hier?” vroeg Duncan. Hij voelde zich te oud. Zijn stem klonk gebroken. “Wat wil je van me?”
Enis grijnsde. Hij zweeg een lange tijd, en toen zuchtte hij.
“Ik geloof dat mijn vader iets van je wilde,” zei hij langzaam. “Hij zou die deal niet hebben gesloten als dat niet zo was. Hij bood je een grote overwinning op de Pandesianen—en in ruil daarvoor wilde hij iets van jou. Wat? Wat was het? Wat voor geheim hield hij verborgen?”
Duncan staarde hem resoluut aan. Het kon hem niets meer schelen.
“Je vader vroeg me inderdaad om een gunst,” zei hij. Hij wilde het erin wrijven. “Iets eervols en heiligs. Iets dat hij alleen aan mij kon toevertrouwen. Niet aan zijn eigen zoon. Nu weet ik waarom.”
Enis lachte spottend en liep rood aan.
“Als mijn mannen ergens voor gestorven zijn,” vervolgde Duncan, “dan was het voor deze eer, voor dit vertrouwen—voor de belofte die ik nooit zal breken. En dat is waarom je zijn geheim nooit zal weten.”
Enis’ gezicht betrok, en Duncan zag tot zijn genoegen dat hij woedend was.
“Je wil nog steeds de geheimen van mijn dode vader bewaren, de man die jou en je mannen verraden heeft?”
“Jij hebt me verraden,” corrigeerde Duncan, “niet hij. Hij was een goede man die ooit een fout heeft gemaakt. Jij daarentegen, bent niets. Je bent slechts een schim van je vader.”
Enis keek hem dreigend aan. Hij ging langzaam rechtop