Название | Een Toernooi Van Ridders |
---|---|
Автор произведения | Морган Райс |
Жанр | Героическая фантастика |
Серия | De Tovenaarsring |
Издательство | Героическая фантастика |
Год выпуска | 0 |
isbn | 9781632917041 |
HOOFDSTUK ÉÉN
Thorgrin stond aan de boeg van het slanke schip en hield de reling stevig vast. Zijn haar waaide in de wind en hij keek met een somber voorgevoel naar de horizon. Hun schip, van de piraten gepikt, zeilde zo snel als de wind ze kon dragen. Elden, O’Connor, Matus, Reece, Indra en Selese werkten aan de zeilen. Engel stond naast hem en Thor, zo gretig als hij was, wist dat ze niet sneller konden gaan. Maar toch wenste hij dat het wel zo was. Na al die tijd voelde hij eindelijk met zekerheid dat Guwayne verderop was, net voorbij de horizon, op het Eiland der Licht. En hij voelde met net zoveel zekerheid dat Guwayne in gevaar was.
Thor begreep niet hoe dat kon. Toen hij hem de laatste keer had verlaten was Guwayne tenslotte veilig op het Eiland der Licht, onder bescherming van Ragon, een tovenaar die net zo machtig als zijn broer was. Argon was de meest machtige tovenaar die Thorgrin ooit had gekend – hij had zelfs de hele Ring beschermd – en Thor kon zich niet indenken dat Guwayne enig kwaad kon overkomen terwijl hij onder bescherming van Ragon stond.
Of er moest een macht zijn waar Thorgrin nog nooit van gehoord had, een macht van een donkere tovenaar die gelijk was aan die van Ragon. Kon er een gebied bestaan, een donkere macht, een kwaadaardige tovenaar, waar hij niets vanaf wist?
Maar waarom kwamen ze achter zijn zoon aan?
Thor dacht aan de dag dat hij met heel veel haast van het Eiland der Licht was gevlucht, in de ban van zijn droom, zo gedreven om bij het krieken van de dag de plek te verlaten. Nu hij terugkeek besefte Thor zich dat hij door een donkere macht die hem van zijn zoon weglokte misleid was. Dankzij Lycoples, die nog steeds krijsend boven zijn schip cirkelde en aan de horizon verdween en weer verscheen, keerde hij weer naar het Eiland terug. Hij ging eindelijk de goede richting op. Nu wist Thor dat de tekenen de hele tijd vlak onder zijn neus waren. Hoe had hij ze niet kunnen zien? Welke donkere macht bracht hem op een dwaalspoor?
Thor dacht aan de prijs die hij had moeten betalen: de demonen die uit de hel losgelaten waren, de vloek van de donkere heer. Hij wist dat hem nog meer vloeken, nog meer beproevingen stonden te wachten en hij wist zeker dat dit er ook één van was. Hij vroeg zich af welke testen hem nog stonden te wachten. Zou hij zijn zoon ooit terug krijgen?
“Maak je geen zorgen,” klonk een zoete stem.
Thor keek omlaag en zag Engel aan zijn shirt trekken.
“Alles komt in orde,” voegde ze met een glimlach toe.
Thor glimlachte naar haar en legde een hand op haar hoofd. Zoals altijd was hij door haar aanwezigheid gerustgesteld. Hij was van Engel gaan houden alsof ze zijn dochter was, de dochter die hij niet had. Haar aanwezigheid stelde hem gerust.
“En zo niet,” voegde ze met een glimlach toe, “dan neem ik ze wel onder handen!”
Ze hief trots de kleine boog omhoog die O’Connor voor haar gesneden had en liet Thor zien hoe ze een pijl kon afschieten. Thor glimlachte geamuseerd terwijl ze haar boog tot borsthoogte ophief, er trillend een kleine houten pijl inlegde en de snaar naar achteren trok. Ze liet los en haar kleine houten pijl vloog trillend overboord de oceaan in.
“Heb ik een vis gedood!?” vroeg ze opgewonden terwijl ze naar de reling rende en vrolijk keek.
Thor keek in het schuimende water van de zee en hij wist het niet zeker. Maar hij glimlachte toch.
“Ik weet zeker van wel,” zei hij geruststellend. “Misschien wel een haai.”
Thor hoorde in de verte een kreet en hij was plotseling weer op zijn hoede. Zijn hele lichaam bevroor terwijl hij het heft van zijn zwaard greep en over het water naar de horizon uitkeek.
De dikke grijze wolken klaarden langzaam op en toonden een horizon waarvan Thor’s hart zakte: in de verte stegen zwarte rookpluimen op. Toen nog meer wolken opklaarden, zag Thor dat ze van een eiland in de verte kwamen – niet zomaar een eiland, maar een eiland met steile klippen die hoog in de lucht rezen met een breed tableau er bovenop. Een eiland die hij niet met een andere kon verwarren.
Het Eiland der Licht.
Thor voelde een pijn in zijn borst toen hij zag dat de lucht zwart was van kwaadaardige wezens, gelijk uitziende waterspuwers. Ze cirkelden als gieren boven wat er nog van het eiland over was, hun kreten vulden de lucht. Het waren er enorm veel en onder hen lag het hele eiland in vlammen. Geen hoekje was ongeschonden.
“SNELLER!” schreeuwde Thor in de wind, wetende dat het tevergeefs was. Het was het meest hulpeloze gevoel van zijn leven.
Maar er was niets meer wat hij kon doen. Hij keek naar de vlammen, de rook, de monsters die weggingen. Hij hoorde Lycoples boven krijsen en hij wist dat het te laat was. Niets kon het overleefd hebben. Alles wat er op het eiland was – Ragon, Guwayne, alles – zou zonder twijfel dood zijn.
“NEE!” schreeuwde Thorgrin. Hij vervloekte de hemelen en de oceaan besproeide hem in zijn gezicht terwijl het hem, te laat, naar het eiland der dood droeg.
HOOFDSTUK TWEE
Gwendolyn stond alleen, weer terug in de Ring. Ze was in het kasteel van haar moeder en ze keek naar haar omgeving en besefte dat er iets niet in orde was. Het kasteel was verlaten, ongemeubileerd, alles was weggehaald; de ramen waren weg, de schitterende glas-in-lood ramen die ze eens versierd hadden, er was niets dan uitsnedes in het steen en het zonlicht stroomde naar binnen. Stof dwarrelde in de lucht en het voelde aan alsof het in een duizend jaar niet bewoond was.
Gwen keek uit en zag het landschap van de Ring. Een plaats die ze eens had gekend en met heel haar hart van gehouden had. Het was nu dor, verdraaid, grotesk. Alsof er niets goed meer in de wereld over was.
“Mijn dochter,” klonk een stem.
Gwendolyn draaide zich om en schrok toen ze haar moeder zag staan. Ze keek terug met een getekend en ziekelijk gezicht, nauwelijks de moeder die ze eens kende en zich herinnerde. Het was de moeder