Een Droom Van Stervelingen . Морган Райс

Читать онлайн.
Название Een Droom Van Stervelingen
Автор произведения Морган Райс
Жанр Героическая фантастика
Серия De Tovenaarsring
Издательство Героическая фантастика
Год выпуска 0
isbn 9781632916778



Скачать книгу

bewegen.

      Engel keek achterom, ze was bezorgd om Thorgrin en ze zag dat hij ook vastgebonden werd. Hij was nog niet bij, hij was meer in slaap dan wakker. Ze werden samen over het dek heen gesleurd, te snel, Engel struikelde onderweg.

      “Dit zal je leren om te proberen van ons weg te komen,” snauwde een piraat.

      Engel keek op en zag dat voor haar een houten deur naar het benedendek geopend werd en ze staarde in de duisternis van het ruim. Het volgende dat ze wist was dat zij en Thor door de piraten erin gegooid werden.

      Engel voelde hoe ze tuimelde terwijl ze met haar hoofd naar beneden in de duisternis vloog. Ze stootte hard haar hoofd op de houten vloer, met haar gezicht en voelde het gewicht van Thor’s lichaam op haar terecht komen. Ze rolden beiden de duisternis in.

      De houten deur naar het dek sloeg boven dicht, blokkeerde al het licht en werd toen met een zware ketting afgesloten. Ze lag daar, ze ademde luid in de duisternis, ze vroeg zich af waar de piraten haar ingegooid hadden.

      Aan het eind van het ruim viel er plotseling zonlicht naar binnen en ze zag dat de piraten een houten luik hadden geopend, bedekt met ijzeren tralies. Meerdere gezichten kwamen erboven tevoorschijn, spottend, sommigen spugend, voordat ze wegliepen. Voordat ze dit luik dicht sloegen, hoorde Engel een geruststellende stem in de duisternis.

      “Het is in orde. Je bent niet alleen.”

      Engel schrok, verrast en opgelucht om een stem te horen. En terwijl ze zich omdraaide, was ze geschokt en opgetogen om al haar vrienden in de duisternis te zien zitten, allemaal met hun handen achter hun rug gebonden. Reece en Selese, Elden en Indra, O’Connor en Matus zaten daar, allemaal gevangen, maar levend. Ze was er zo zeker van dat ze op zee gedood waren en ze werd overspoeld met opgeluchtheid.

      Maar ze kreeg ook een voorgevoel: als al deze grote krijgers gevangen genomen waren, dacht ze, wat voor kans had een ieder van hen om hier levend uit te komen?

       HOOFDSTUK DRIE

      Erec zat op het houten dek van zijn eigen schip met zijn rug tegen een paal aan, zijn handen waren achter hem vastgebonden en hij keek met ontzetting naar het uitzicht. De andere schepen van zijn vloot lagen voor hem verspreid in de rustige wateren van de oceaan, allemaal ‘s nachts gevangen genomen, ingesloten door de vloot van duizend Keizerlijke schepen. Ze lagen allemaal voor anker, verlicht door de twee volle manen. Zijn schepen droegen de vlaggen van zijn thuisland en de Keizerlijke schepen droegen de zwart-en-gouden vlaggen van het Keizerrijk. Het was een ontmoedigend gezicht. Hij had zich overgegeven om zijn mannen van een zekere dood te redden – en nu waren ze overgeleverd aan de genade van het Keizerrijk, ordinaire gevangenen die nergens heen konden.

      Erec kon zien hoe de Keizerlijke soldaten elk van zijn schepen in beslag namen, met een tiental Keizerlijke soldaten per schip op wacht die lusteloos naar de oceaan staarden. Op elk van de dekken van zijn schepen kon Erec honderd mannen zien, allemaal naast elkaar opgesteld met hun polsen achter hun rug vastgebonden. Op ieder schip waren de Keizerlijke wachten in de minderheid, maar de Keizerlijke wachten waren duidelijk niet bezorgd. Met alle mannen vastgebonden, hadden ze geen enkele man nodig om ze te bewaken, laat staan een dozijn. Erec’s mannen hadden zich overgegeven en het was duidelijk, met hun vloot ingesloten, dat ze nergens heen konden gaan.

      Terwijl Erec naar het uitzicht keek, werd hij door schuld overmand. Hij had zich nog nooit eerder in zijn leven overgegeven en om dat nu wel te doen pijnigde hem intens. Hij moest zichzelf eraan blijven herinneren dat hij nu een aanvoerder was, niet zomaar meer een soldaat en hij had een verantwoordelijkheid naar al zijn mannen toe. Ze waren zo in de minderheid, dat hij niet kon toestaan dat ze allemaal gedood zouden worden. Ze waren dankzij Krov duidelijk in een val gelopen en om op dat moment te vechten had tevergeefs geweest. Zijn vader had hem geleerd dat de eerste regel van een aanvoerder was om te weten wanneer te vechten en wanneer je de wapens neer moest leggen en de keuze te maken om op een andere dag, op een andere manier te vechten. Het was opschepperij en trotsheid, zei hij, die tot de dood van de meeste mannen leidde. Het was goed advies, maar moeilijk om op te volgen.

      “Ik zou zelf gevochten hebben,” klonk een stem naast hem, het klonk als de stem van zijn geweten.

      Erec keek om en zag zijn broer Strom die aan een paal naast hem vastgebonden zat, hij keek onverstoorbaar en zelfverzekerd als altijd, ondanks de omstandigheden.

      Erec fronste.

      “Jij zou gevochten hebben en al onze mannen zouden dood zijn,” antwoordde Erec.

      Strom haalde zijn schouders op.

      “Hoe dan ook, we gaan er toch wel aan, mijn broer,” antwoordde hij. “Het Keizerrijk is niets dan wreed geweest. Op mijn manier waren we ten minste met roem ten onder gegaan. Nu worden we door deze mannen gedood, maar het zal niet gebeuren terwijl we staan – het zal gebeuren als we op onze rug liggen met hun zwaarden tegen onze kelen aan.”

      “Of erger,” zei één van Erec’s aanvoerders die naast Strom aan een paal vastgebonden was, “we worden slaven en zullen nooit meer vrij man zijn. Is dit waarom we jou zijn gevolgd?”

      “Dat kan je allemaal niet weten,” zei Erec. “Niemand weet wat het Keizerrijk zal gaan doen. We zijn ten minste in leven. We hebben ten minste een kans. Een andere manier had ons zeker de dood gegarandeerd.

      Strom keek Erec teleurgesteld aan.

      “Het is geen beslissing die onze vader gemaakt zou hebben.”

      Erec liep rood aan.

      “Je weet niet wat onze vader gedaan zou hebben.”

      “Niet?” sprak Strom tegen. “Ik heb met hem geleefd, ik groeide op de Eilanden mijn hele leven met hem op, terwijl jij door de Ring heen huppelde. Je kende hem nauwelijks. En ik zeg je dat onze vader zou hebben gevochten.”

      Erec schudde zijn hoofd.

      “Dat zijn makkelijke woorden voor een soldaat,” sprak hij tegen. “Als jij een aanvoerder was, zouden jouw woorden heel anders zijn. Ik weet genoeg over onze vader om te weten dat hij zijn mannen zou redden, tegen elke prijs. Hij was niet roekeloos en niet onstuimig. Hij was trots, maar had geen hoogmoed. Onze vader de soldaat, zou net als jij in zijn jeugd gevochten hebben, maar onze vader de Koning zou voorzichtig zijn en levend om nog verder te kunnen vechten. Als je opgroeit tot een man, Strom, zijn er dingen die je zal begrijpen.”

      Strom werd rood.

      “Ik ben meer man dan jij.”

      Erec zuchtte.

      “Je begrijpt niet echt wat een strijd inhoudt,” zei hij. “Niet totdat je verliest. Niet totdat je jouw mensen voor je ziet sterven. Je hebt nog nooit verloren. Je ben op dat Eiland je hele leven beschermd geweest en dat heeft jouw hoogmoed gevormd. Ik hou van je als een broer – maar niet als een aanvoerder.”

      Terwijl Erec omhoog de nacht inkeek, naar de eindeloze sterren, vervielen ze allemaal in een gespannen stilte, een soort van wapenstilstand, en hij maakte de balans van de situatie op. Hij hield echt van zijn broer, maar eens in de zoveel tijd kibbelden ze over alles, ze zagen alles gewoon anders. Erec gaf zichzelf de tijd om af te koelen, hij haalde diep adem en draaide zich weer naar Strom.

      “Ik wilde ons niet overgeven,” voegde hij toe, kalmer. “Niet als gevangenen en niet als slaven. Je moet het anders zien: overgave is juist soms de eerste stap in een gevecht. Je komt je vijand niet altijd met getrokken zwaard tegemoet: soms is de beste manier om met open armen te vechten. Je kan je zwaard altijd later trekken.”

      Strom keek hem verward aan.

      “En hoe ben je dan van plan om ons hieruit te krijgen?” vroeg hij. “We hebben onze wapens verbeurd. We zijn gevangenen, vastgebonden, niet in staat te om ons te bewegen. We zijn door een vloot van duizend schepen omsingeld. We hebben geen kans.”

      Erec schudde zijn hoofd.

      “Je ziet het hele plaatje niet,” zei hij. “Geen van onze mannen zijn dood. We hebben nog steeds onze schepen. We mogen dan we gevangenen zijn, maar ik zie